Bref résumé
Adolf Ier (d'Altena), archevêque de Cologne, déclare que Gozewijn IV, seigneur de Valkenburg, avec le consentement de sa femme, Dame Jutta, a donné sa ferme à Munstergeleen avec tous les serfs, revenus et dépendances et la moitié du droit de patronage qui s'y trouve au monastère de Sainte Marie à Heinsberg et à l'hermitage de Saint Gerlach. Il a fait cela pour compenser la croisade à Jérusalem qu'il avait promise mais non réalisée. Adolf Ier libère à son tour Gozewijn IV de sa promesse et l'indemnise de toute sanction future pour l'avoir rompue.
Texte latin de la charte
In nomine sancte et individue Trinitatis.a
Adulfus, divina favente clementia sancte Coloniensis ecclesie archiepiscopus, tam presentibus quam posteris ecclesie filiis eternam in Domino salutem.
Ex iniuncto nobis a Deo presulatus officio tenemur vota fidelium rationi consentanea et ecclesiastice relligionis honestam informantia promovere et locis Deo dicatis subsidium nostre confirmationis exhibere.
Inde est quod presentis scripti notione declarare volumus tam presentibus quam futuris, quia dominus Gozwinus de Ualkenberg divina visitatus aspiratione, ob veniam delictorum suorum et meritum felicitatis eterne cum pluribus nostri magnatibus imperii signum dominice crucis assumpsit, una cum orthodoxe fidei cultoribus terram nostre redemptioni dicatam et lignum crucis, oblatione salutaris victime decoratum, ac sepulchrum sacri corporis Christi requietione glorificatum recuperare proponens, vel in huius recuperationis obsequio virium et facultatum suarum impendere possibilitatem. Sed ut indubitanter ex rei veritate nobis innotuit diversis incommoditatum obiectionibus et impedimentis exsecutione sui propositi frustratus est et dilationem sue peregrinationis magis impossibilitatis inevitabili necessitate quam obstinate mentis visus est admisse voluntate. Quia vero in omnibus humanis negociis et de misericordia divina sperandum ac de iusticia fore metuendum, sobrio consideravit intellectu saluti sue propensius consulere deliberavit. Et ne in posterum aliqua novercante calumnia ullius presumptionis indebite argui posset obnoxius, moram talis dilationis dispensatione nostri redemit consilii et cenobium beate Marie virginis de Heynsberg, ex relligiosis fratribus et sanctimonialibus feminis divino servicio deditum, et locum sancti Gerlaci curte sua apud villam que dicitur Můnsterglene munifica devotione dotavit in perpetuum cum omnibus mancipiis, redditibus et appendiciis eiusdem curtis et patronatu ecclesie ibidem ex medietate sibi attinenti, domina Iůtta, coniuge eius, spontanea consentiente voluntate. De allodio etiam prefate curtis quidam homines beneficiati sunt, unde dominus Gozwinus pari pietatis adiecit benivolentia ut siquis eorum absque herede legitimo ab hac vita discederet, quod eius beneficium libere predictis succederet ecclesiis. Nos vero largitionem huius elemosine congrua fide et devotione iuste ac legaliter in pauperes Christi perpetualiter exhibitam nemine reclamante ratam habentes et gratam prefatum dominum Gozwinum de excessu prelibate dilationis absolutum esse volumus et a qualibet excommunicationis sententia, que in peregrinationis Ierosolimitane violatores promulgata est et promulganda auctoritate qua miserante Deo fungimur relaxamus, ea condicionis inter cautione, si Deus sibi possibilitatem proficiscendi amministrare dignabitur, quatinus ipse voti sui persecutionem differre non presumat, si vero debito condicionis humane morte preventus fuerit orationibus ecclesie et sacrificio salutari ac elemosinis pro eo erogatis se sentiat adiuvari, utpote qui zelum divini obsequii iugiter in suo pectore gerebat.
Ut autem hec rata et inconvulsa permaneant, in confirmationem huius facti presentem cartam conscribi et sigilli nostri munimine roborari fecimus et ad maiorem cautelam sigillum domini Gozwini et domine Iůtte, uxoris sue, adhiberi permisimus, statuentes et sub excommunicationis vinculo districte precipientes ne qua secularis seu ecclesiastice dignitatis persona hoc factum attemptet immutare aut prememoratam curtem cum omnibus iuste sibi attinentibus a pretaxato cenobio et loco sibi annominato divellere seu in aliqua parte sue integritatis violare presumat.
Quod si quis maligna ductus intentione facere non erubuerit, omnipotentis Dei et beate Marie perpetue virginis et sancti Petri apostolorum principis offensam incurrat et a communione fidelium sequestratus, nisi resipuerit, eterne maledictioni subiaceat.
Huius ergo rei testes sunt: Theodericus, prepositus Sancti Gereonis Coloniensis, Gerardus, prepositus Xantensis, Heynricus, abbas Sancti Pantaleonis Coloniensis, Heinricus, dux de Lemburg, marchio de Erluns, Heinricus de Wassenberg, filius eius, Adam Pincerna, Gozwinus, frater eius, Theodericus, advocatus Marnensis, Theodericus Ogier, Gozwinus de Here, Philippus de Assle, Emmo de Clůmne.
Acta sunt hec anno dominice incarnationis Mo CCo IIo, indictione Va, concurrente VIa.
a geoblongeerd A.
Traduction en néerlandais
Adolf, aartsbisschop van Keulen, maakt bekend dat Gozewijn, heer van Valkenburg, ter vergeving van zijn zonden en ter verwerving van het eeuwige geluk met verscheidene hoge edelen van het keizerrijk het teken van het kruis van de Heer heeft aangenomen om samen met vereerders van het orthodoxe geloof het land terug te winnen dat voor verlossing is bestemd, evenals het hout van het kruis dat met het geschenk van het heilbrengende slachtoffer is versierd, alsmede het graf, verheerlijkt doordat het de rustplaats was van Christus, dan wel de mogelijkheid van zijn krachten en middelen aan te wenden ten dienste van dit terugwinnen. Maar zoals Gozewijn aan Adolf zonder aarzeling bekend gemaakt heeft, is hij door verschillende belemmeringen, hindernissen en tegenslagen in de uitvoering van zijn gelofte verhinderd. Daarom heeft hij overwogen hoe hij het uitstel van zijn kruistocht beter tot zijn zielenheil kon aanwenden. Maar indachtig de goddelijke barmhartigheid als ook diens te vrezen rechtvaardigheid bij alle menselijk handelen, heeft hij besloten zich met meer inzet toe te leggen op zijn heil. En opdat hij in de toekomst niet onverdiend door een valse aanklacht van onheus en aanmatigend gedrag beschuldigd zou worden, heeft Gozewijn het uitstel door deze vertraging afgekocht met de beschikking van de raad van Adolf. En hij heeft met vrijwillige instemming van vrouwe Jutta, zijn echtgenote, met gulle vroomheid het klooster van Sint-Marie te Heinsberg, door religieuze broeders en kloosterzusters toegewijd aan de goddelijke dienst, én de plaats van Sint-Gerlach voor eeuwig begiftigd met zijn hof bij het dorp Munstergeleen, met alle horigen, inkomsten en toebehoren van die hof en met het patronaatsrecht van de kerk dat hem voor de helft toebehoort. Met het allodium van die hof zijn sommige mannen beleend, waar Gozewijn aan toevoegde dat hun leengoed aan de genoemde kerken zou toevallen wanneer één van hen zonder erfgenaam zou overlijden. Adolf heeft deze schenking goedgekeurd zonder dat iemand hiertegen iets heeft ingebracht, met passend geloof en vroomheid rechtens en wettelijk voor eeuwig gedaan aan de armen van Christus. En hij wil dat Gozewijn wordt vrijgesproken van het vergrijp van dit uitstel (van zijn kruistocht) en van ieder vonnis van excommunicatie dat is uitgesproken en zal worden uitgesproken tegen degenen die de (belofte van) bedevaart naar Jerusalem verbreken. Hij ontheft Gozewijn daarvan op voorwaarde dat, indien God zich zal verwaardigen aan Gozewijn de gelegenheid te verschaffen om te vertrekken, dat deze het dan niet zal wagen om de inlossing van zijn belofte uit te stellen. Maar als hij eerder zal sterven, dan wete hij zich gesteund door de beden van de kerk en het heilzame offer en de aalmoezen die voor hem zijn geschonken.
Adolf heeft bezegeld, alsmede Gozewijn en Jutta, en hij bepaalt op straffe van excommunicatie dat geen wereldlijke of kerkelijke persoon deze rechtshandeling zal trachten te veranderen of het zal wagen om de genoemde hof met alles wat er rechtens aan toebehoort, van het eerder bepaalde klooster en de erbij genoemde plaats weg te trekken of op enige manier aan te tasten.
En indien iemand niet schroomt dit te doen, dan neemt hij aanstoot aan de almachtige God en de heilige Maria, eeuwige maagd, en de heilige Petrus, hoofd van de apostelen, en is hij, gescheiden van de gemeenschap van de gelovigen, onderworpen aan de eeuwige verdoemenis, tenzij hij tot inkeer komt.
Getuigen zijn: Dirk, proost van Sint-Gereon te Keulen, Gerard, proost van Xanten, Hendrik, abt van Sint-Pantaleon te Keulen, Hendrik, hertog van Limburg, markgraaf van Aarlen, Hendrik van Wassenberg, zijn zoon, Adam Pincerna, Gozewijn, zijn broer, Dirk, voogd van Meerssen, Dirk Ogier, Gozewijn van Heer, Philips van Asselt en Emmo van Klimmen.
Gedaan in 1202.
Nadere toelichting
Lees meerAdolf I (van Altena), aartsbisschop van Keulen, verklaart dat Gozewijn IV, heer van Valkenburg, ter compensatie van zijn niet volbrachte kruistocht met instemming van zijn echtgenote, vrouwe Jutta, zijn hof te Munstergeleen met alle horigen, inkomsten en toebehoren en de helft van het patronaatsrecht aldaar aan het klooster van Sint-Marie te Heinsberg en aan de plaats van de heilige Gerlach heeft geschonken.
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 74, reg. nr. 1. Gelinieerd. Beschadigd met tekstverlies. Blijkens b was het origineel in 1869 nog in het bezit van Ch. Guillon, notaris te Roermond.
Aantekeningen op de achterzijde: 1° door 14e/15e-eeuwse hand: De bonis […]b[.]ock prope Monstergeleen. – 2° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: B j. – 3o door 17e-eeuwse hand: 1202. – 4o door 18e-eeuwse hand: Num. 69.
Bezegeling: twee uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Adolf I (van Altena), aartsbisschop van Keulen, van bruine was, beschadigd. – S2 van Gozewijn IV, heer van Valkenburg, van bruine was, beschadigd; en één bevestigingsplaats voor het aangekondigde zegel van Jutta, echtgenote van Gozewijn IV, heer van Valkenburg (LS3). Voor een beschrijving en afbeelding van S1 en S2, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 150 en 156.
Afschrift
B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 113-115, onder de rubriek: Littera confirmationis domini Adulphi, archiepiscopi Coloniensis, de bonis in Munsterglene, en in de marge: Num. 69, met opgave van drie bezegelingsplaatsen, naar A.
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 1-3, nr. 1, naar A. – b. Habets, ‘Houthem-Sint-Gerlach’, 203-206, nr. 3 (gedateerd 1202), naar B.
Regesten
Haas, Inventaris Sint Gerlach, 67, reg. nr. 1. – Idem, Chronologische lijst, 34, reg. nr. 51. – REK, II, 331-332, nr. 1620.
Datering
Het gebruik van de kerststijl is verondersteld, conform het gebruik door de aartsbisschop van Keulen in deze periode, zie Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, XVI. Hierbinnen is de terminus antequem nader bepaald door de opgegeven vijfde indictie, die tot 23 september liep. In de datumregel is een foutieve concurrens opgegeven, men verwacht daar het cijfer 1.
partenaires
donateurs