Bref résumé
<Hendrik II, bisschop van Luik, bevestigt de overbrenging van de kloosterzusters vanuit de abdij Kloosterrade en vanuit Scharn naar Sinnich, de dotatie van een nieuw vrouwenconvent aldaar met goederen die evenwel eigendom van de abdij blijven, alsmede de onderhorigheid van dat convent aan de abdij.>
Texte latin de la charte
<In nomine sancte et individue Trinitatis.
Ego Henricus huius nominis secundus Dei gracia sancte Leodiensis ecclesie episcopus notum facio successoribus meis omnibusque tam presentibus quam futuris Christifidelibus qualiter ecclesia Raedensis sub temporibus predecessorum meorum videlicet Friderici, Alexandri, Alberonis primi et secundi episcoporum liberalitate principum et oblationibus fidelium aucta et promota est.
Cum autem sorores eiusdem ecclesie ulterius ibidem pre multitudine non possent habitare, construxit eis Rutgerus abbas claustrum apud Inferius Singhe, ubi, parate cum essent officine que eis erant oportune, transtulit illuc eas simul cum illis sororibus, quas sexto hinc retroacto anno apud Scharnen posuerat, cum ibidem a pretereuntibus et nocte civitatem intrare non valentibus nimium gravarentur. Designavit eis quedam allodia, agros et nemora, non ut ea penitus sequestraret ab ecclesia sua Raedensi, cuius propria sunt et possessiva, sed ut illis pro tempore suppeditaret nutrimenta, quorum hic subiecta continentur vocabula: apud Singhe allodium quod ab abbate et fratribus ecclesie Sancti Iacobi in Leodio Raedensis emit ecclesia cum pratis et nemoribus, et molendinum in eodem loco cum aqueductu; apud Gyuele allodium trium mansorum; apud Scharnen allodium quod Adelbertus vir nobilis Raedensi dedit ecclesie; in Beggendorp allodium trium mansorum quod ab Rutgero nobili viro de Beggendorpe Raedensis emit ecclesia; apud Remist sex bonuaria terre cum sexta parte decimarum ibidem et apud Gellike et Asch et Breidelo et Genike, que omnia ex donatione Adelberti comitis de Saphenberge predicta Raedensis possidet ecclesia; apud Bulsbach duos mansus quadraginta diurnalium et ibidem tria bonuaria arbustorum; apud Nuedorpe mansum cum dimidio.
Iustum preterea videtur et competens ut de respectu et obedientia quam eedem sorores abbati et ecclesie sue Raedensi hactenus exhibuerunt, quomodo in futurum exhibebunt, certa et rationabilis prescribatur linea. Sorores ergo, que in prenominato loco transposite sunt, qui locus cum ceteris, ut predictum est, proprius est Raedensis ecclesie, omnimodam subiectionem et obedientiam abbati et ecclesie, a qua transmisse sunt, ut hactenus exibuerunt, exibebunt ut videlicet de prenominatis allodiis et bonis cum omni iure appendente, que ab ecclesia Raedensi legittime suscepta pacificeque possessa et ipsis sororibus sine aliqua sequestratione pro victus sustentatione concessa et designata sunt, nichil per se demere, mutare aut aliquam auctoritatem audeant corroborare, sed abbas in sua teneat potestate universa disponere, que tamen comuni fratrum consilio fieri debent atque consensu.
Quodque nulla sororum sine licentia et consilio eius intromittatur vel suscipiatur. Nullus fratrum ad regimen vel servicium earum preter eos, quos ipse cum consilio fratrum admiserit, admittatur quod, si aliqua intromissa vel aliquis admissus fuerit, irritum erit et instabile. Hec quoque charitatis vicissitudo sororibus impendatur ut nullam preter consensum sororum sanioris consilii suscipere compellantur, ne in aliquo pauperes sorores graventur. Que vero intromisse comuni consensu fuerint, tempore quo abbati visum fuerit secundum morem ecclesie et consuetudinem, professionem devote faciant et obedientiam ei prompte et humiliter promittant. Soror autem, que pro regimine ordinis preponi debet aliis sororibus, idonea et tali officio utilis per abbatem cum consilio fratrum et sororum, quas ipse admittere voluerit, preponantur, cui ab omnibus sororibus secundum institutionem religionis et ordinis absque contradictione obediatur. Nullum tamen officium, nullam obedientiam alicui sororum preter abbatis et prioris sui consensum iniungere presumat, nec aliquam singularitatem sibi usurpet, sed ordinem ipsa observare et ad hunc observandum alias monere, instruere et coercere satagat. Si autem quod absit negligens vel in aliquo notabilis et minus utilis reperta fuerit, abbas comunicato cum senioribus fratribus ecclesie consilio, etiam si sororibus displiceat, ab officio eam submoveat et aliam idoneam loco eius substituat. Frater quoque, qui vice prioris post abbatem in omnibus ecclesie providebit, cum consilio fratrum de congregatione eligatur et sororibus solummodo per manum abbatis preficiatur omnemque subiectionem et integram obedientiam tam abbati suo quam ecclesie sue cum omni humilitate exibeat, seseque in omnibus ad ecclesiam ut alium quemlibet fratrum in nullo dissimiliter negocio pertinere cognoscat. Porro idem frater, si huic negocio non sufficiens vel non idoneus inventus fuerit, ad claustrum suum revocetur et ab obedientia sibi tradita relaxetur, alterque per manum abbatis et consilium fratrum loco eius substituatur.
Hanc tam legaliter et pie factam traditionem ne quis in posterum calumniari possit vel audeat, banno confirmamus. Presenti etiam carta cum sigilli nostri impressione sanximus.
Huic traditioni interfuerunt: Wybaldus abbas Stabulensis, Stephanus abbas Sancti Iacobi, dominus Henricus dux de Limborch, Goeswinus de Valkenberch, Conradus de Dailheim.
Acta sunt anno dominice incarnationis millesimo centesimo quinquagesimo primo, indictione quartadecima, epacta prima, concurrente VII, decimo kalendas octobris.>
Traduction en néerlandais
<Hendrik II, bisschop van Luik, maakt bekend op welke manier de abdij Kloosterrade onder het episcopaat van zijn voorgangers, de bisschoppen Frederik, Alexander, Adelbero I en Adelbero II, door de vrijgevigheid van vorsten en schenkingen van gelovigen verrijkt en bevorderd is.
Toen de zusters van de abdij Kloosterrade niet meer op dezelfde plek konden wonen door hun grote aantal, bouwde abt Rutger voor hen een klooster te Sinnich. En nadat de passende verblijven voor de zusters voltooid waren, droeg hij hen over naar Sinnich samen met de zusters die hij zes jaar daarvoor in Scharn geplaatst had, zodat ze daar niet meer lastig werden gevallen door voorbijgangers en door personen die ’s nachts de stad niet konden binnenkomen. Rutger wees hen een aantal allodia, akkers en wouden toe, niet om deze geheel af te zonderen van zijn abdij die deze gebieden in haar bezit hield, maar opdat hij de zusters voor een tijdje kon voorzien in hun levensonderhoud. Deze gebieden zijn de volgende: een allodium te Sinnich, dat de abdij Kloosterrade kocht van de abt en broeders van St.-Jacob te Luik, met weiden en bossen, en een molen met een waterloop te Sinnich; een allodium van drie hoeven te Gieveld; een allodium te Scharn dat de edelman Adelbert aan de abdij Kloosterrade schonk; een allodium van drie hoeven te Beggendorf dat de abdij kocht van de edelman Rutger van Beggendorf; zes bunder land met een zesde deel van de tienden te Riemst, en te Gellik, Esch, Breelo en Genk; dit bezat de abdij door een schenking van Adelbert, graaf van Saffenberg; twee hoeven van veertig morgen te Bombaye en drie bunder van beplant land aldaar, alsmede anderhalve hoeve bij Nurop.
Verder lijkt het rechtvaardig en passend dat, wat betreft het respect en de gehoorzaamheid die de zusters aan de abt en het convent van Kloosterrade tot nu toe hebben betoond, een zekere en redelijke lijn wordt voorgeschreven voor de toekomst. De zusters die overgebracht zijn naar Sinnich, dat net als de andere bovengenoemde landerijen eigendom is van de abdij Kloosterrade, zullen aan de abt en abdij waarvandaan zij overgedragen zijn dezelfde onderworpenheid en gehoorzaamheid betonen zoals zij tot nu hebben gedaan. Zij zullen het namelijk niet mogen wagen om iets voor zichzelf te nemen, te veranderen of een bepaald gezag te bevestigen van de bovengenoemde allodia en goederen met elk bijbehorend recht, die door de abdij Kloosterrade legitiem ontvangen en vreedzaam in bezit gehouden zijn en aan de zusters zonder enige afscheiding voor hun levensonderhoud zijn afgestaan en toegekend. Laat de abt de macht behouden om universele zaken vast te stellen, die echter wel moeten worden gedaan op basis van gemeenschappelijk advies en met instemming van de broeders.
Geen enkele zuster mag zonder toestemming en advies van de abt worden toegelaten of opgenomen. Geen enkele broeder zal worden toegelaten tot het bestuur of de bediening van de zusters, behalve degene die de abt op advies van de broeders heeft toegelaten; en als een vrouw of man intreedt of toegelaten wordt, dan zal dit nietig of instabiel zijn. Ook de beurtelingse liefdadigheid is toevertrouwd aan de zusters zodat niemand zonder toestemming van de zusters met een verstandiger advies gedwongen wordt iemand op te nemen, om te voorkomen dat de arme zusters op enigerlei wijze belast worden. Laat degenen die met algehele instemming zijn ingetreden op een tijdstip, door de abt voorzien volgens het gebruik en de gewoonte van het klooster, devoot hun ambt vervullen en de abt direct en nederig gehoorzaamheid beloven. Laat echter de zuster die voor het bestuur van de orde moet worden voorgedragen door haar zusters, geschikt en nuttig voor een dergelijk ambt, door de abt worden aangesteld op advies van zijn broeders en de zusters, die hijzelf zal hebben willen toelaten. Deze zuster moet door alle zusters volgens de kloosterregel en de orde zonder tegenspraak gehoorzaamd worden. Laat haar geen ambt, geen gehoorzaamheid opdragen aan één van de zusters, behalve met instemming van de abt en prior, en laat haar geen bijzonderheid voor zichzelf opeisen, maar laat haar zich inspannen om de regel zelf na te volgen en anderen te waarschuwen, onderwijzen en dwingen dit te doen. Indien zij echter onverhoopt nalatig is gebleken of in iets opvallend of minder nuttig bevonden is, laat de abt haar dan na gemeenschappelijk overleg met de oudere broeders van het klooster uit haar ambt ontzetten en een andere geschikte zuster in haar plaats stellen, ook als dit de zusters niet bevalt. Laat ook een broeder die na de abt als prior voor alle zaken van het klooster zorg zal dragen, op advies van de broeders uit de gemeenschap worden gekozen en laat hem uitsluitend door de hand van zijn abt aan het hoofd worden geplaatst van de zusters. Laat hem ook in alle nederigheid elke onderwerping en algehele gehoorzaamheid tonen aan zowel zijn abt als aan zijn klooster en laat hem inzien dat hij in alle zaken het klooster dient zoals elke andere broeder, in een functie die geenszins verschillend is. Laat daarbij diezelfde broeder, als hij niet voldoet of niet geschikt is gebleken voor dit ambt, naar zijn klooster worden teruggeroepen en bevrijd worden van de gehoorzaamheid die hem is toevertrouwd, en laat een ander door de hand van de abt en op advies van de broeders zijn plaats innemen.
Hendrik heeft deze oorkonde met zijn ban bevestigd en bezegeld.
Hierbij waren aanwezig: Wibold, abt van Stavelot, Steven, abt van St.-Jacob, Hendrik, hertog van Limburg, Goswijn van Valkenburg, Koenraad van Dalhem.
Gedaan op 22 september 1151.>
Nadere toelichting
Lees meer<Hendrik II, bisschop van Luik, bevestigt de overbrenging van de kloosterzusters vanuit de abdij Kloosterrade en vanuit Scharn naar Sinnich, de dotatie van een nieuw vrouwenconvent aldaar met goederen die evenwel eigendom van de abdij blijven, alsmede de onderhorigheid van dat convent aan de abdij.>
Schijnbaar origineel
<A>. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 1700.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 56-60, nr. 20, naar A.
Echtheid
Deze oorkonde is zonder twijfel onecht en vier of vijf eeuwen later ontstaan, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Teksteditie
Het veelvuldige gebruik van de superieure o op u of v is niet overgenomen.
partenaires
donateurs