Bref résumé
Henri Ier, duc de Lorraine et margrave, confirme à la demande de l'abbé et du couvent de Kloosterrade et de son oncle Hendrik III, duc de Limbourg, la donation de l'église paroissiale de Lommersum et des dîmes ─ y compris le droit d'acquérir d'autres biens attachés à l'église, donation faite à l'abbaye par son arrière-grand-mère Jutta, veuve de Walram II, duc de Limbourg, lors de son entrée au couvent, et confirmée par la suite par ses descendants.
Texte latin de la charte
In nomine sancte et individue Trinitatis.
Omnibus presentes litteras visuris vel audituris Heinricus dux Lotharingie et marchio, salutem et diligere veritatem.
Ea que ad commodum Deo servituris in perpetuum a presentibus pia devocione donantur, tanto maiore sunt diligencia a suis largitoribus confirmanda, quanto talium perceptores ad propulsandas iniurias minus existunt efficaces.
Cum igitur predia monasteriorum et ecclesiasticarum personarum, que a nostris progenitoribus in patrimonium Iesu Christi translata legitime et collata noscuntur, ampliare in omnibus et non minuere nostre sit intencionis, ad universorum noticiam volumus pervenire quod pie memorie domina Iutha ducissa, nostra proavia, excellentis principis domni Walrami cognomento Pagani, proavi nostri, olim ducis de Lemborch relicta viris religiosis abbati et conventui monasterii de Rode, cum se mente devota et corpore assumpto habitu ad consorcium sanctimonialium eiusdem cenobii converteret, assencientibus filiis suis Heinrico postmodum duce et Gerardo pietatis intuitu ecclesiam parrochialem in Lomonzheim, cuius ipsa patrona exstitit et domina, cum integritate tocius iurispatronatus libere donavit et decimas, atque quelibet alia bona ab ipsa descendencia emendi sive alio iusto modo consequendi in territorio predicte ville expeditam eisdem dedit facultatem.
Que cum viam universe carnis ingressa et in predicto monasterio Rodensi fuisset sepulta, prenominati filii eiusdem dominus Heinricus dux de Lemborch, avus noster et Gerardus frater ipsius, filiolus quoque domini Heinrici ducis eiusdem nominis, eciam postmodum dux, avunculus noster, Arnoldus eciam filius Ruberti comitis de Lůnenborch, natus ex domina Beatrice filia domine Iuthe necnon et Theodericus filius Eckeberti comitis de Tickelenborch, natus ex alia filia prefatam ecclesiam de Lomonzheim a matre et avia prius datam Rodensi ecclesie legitima donacione iterato tradiderunt, sicut in privilegiis super hoc confectis vidimus et intelleximus plenius contineri. Supplicantibus itaque nobis abbate et conventu memoratis ac cum dilecto avunculo nostro domino Heinrico sepedicto, duce de Lemborch, qui predictis exequiis et iterate donacioni quamvis tunc iuvenis personaliter tamen interfuerat, instantibus ut eam ratam habere et renovare eciam nostra auctoritate vellemus, nos tam pie et racionabili peticioni grato concurrentes assensu eisdem supra premissis omnibus similem concedimus facultatem et presentis scripti patrocinio confirmamus.
Ne igitur ambiguitas in hac parte aliquem scrupulum erroris introducat aut harum nostrarum litterarum quispiam temerarius violator existati, ipsas fecimus sigilli nostri munimine roborari.
Interfuerunt huic facto de familia nostra: viri nobiles Godefridus de Perewis, Arnoldus de Dist, Arnoldus de Kraienheim, Wolterus congnomento Bertolt et Egidius frater suus, de familia domini Heinrici ducis Lemborgensis, avunculi nostri: item viri nobiles Walramus et Fridericus filii ipsius, Harpernus de Vrenzen, Rudolphus de Molonia, Theodericus de Schinne et Willelmus burgravius de Rode, de fratribus sepedicte ecclesie Rutcherus abbas, Daniel prior, Randolphus supprior, Marsilius custos, Adolphus cantor, Albertus cellerarius totusque conventus et alii quamplures.
Datum anno incarnacionis Domini Mo CCo XIo, mense aprili, in eodem claustro Rodensi.
Traduction en néerlandais
Hendrik, hertog van Lotharingen en markgraaf, maakt bekend dat wijlen vrouwe Jutta, hertogin en zijn overgrootmoeder, weduwe van Walram, bijgenaamd de heiden, zijn overgrootvader, eertijds hertog van Limburg, vrijwillig aan abt en convent van Kloosterrade de parochiekerk van Lommersum heeft geschonken toen zij het habijt had aangenomen en intrad bij de gemeenschap van religieuzen van Kloosterrade. Zij schonk met instemming van haar zonen Hendrik, die later hertog was, en Gerard de parochiekerk, waarvan ze zelf de beschermvrouwe en vrouwe was, met het volledige patronaatsrecht en de tienden, en gaf abt en convent de bevoegdheid alle andere goederen die daarvan afhangen alsnog te kopen of op een andere rechtvaardige wijze op het grondgebied van Lommersum te verwerven.
Nadat Jutta overleden was en in Kloosterrade was begraven, hebben haar zonen Hendrik en Gerard, alsmede Hendrik, het zoontje van hertog Hendrik die nadien hertog werd, en Arnold, zoon van Robert, graaf van Lüneburg, geboren uit vrouwe Beatrix, dochter van vrouwe Jutta, en Diederik, zoon van Egbert, graaf van Tecklenburg, geboren uit een andere dochter, de kerk van Lommersum die voorheen door hun moeder en grootmoeder was geschonken, opnieuw aan Kloosterrade overgedragen als een wettige schenking, zoals Hendrik, hertog van Lotharingen en markgraaf, in de hierover opgestelde privileges heeft gezien en begrepen. Hendrik, hertog van Lotharingen en markgraaf, heeft ingestemd met het verzoek van abt en convent om die schenking met zijn autoriteit te bekrachtigen en te herrnieuwen. Op aandringen van zijn oom Hendrik, hertog van Limburg, die bij de begrafenis van Jutta en de herhaalde schenking persoonlijk aanwezig was, hoewel toen nog een jongeling, heeft hij het voorgaande bevestigd.
Hendrik, hertog van Lotharingen en markgraaf, heeft bezegeld.
Hierbij waren aanwezig van de familia van Hendrik, hertog van Lotharingen en markgraaf: de edelmannen Godfried van Perwez, Arnold van Diest, Arnold van Kraainem, Walter Bertout en Gillis, zijn broer, van de familia van Hendrik, hertog van Limburg en oom van Hendrik, hertog van Lotharingen, waren aanwezig: de adellijke heren Walram en Frederik, zijn zonen, Hartbern van Frenz, Rudolf van Moelingen, Diederik van Schinnen en Willem, burggraaf van ’s-Hertogenrade; van de broeders van Kloosterrade: Rutger, abt, Daniël, prior, Randolf, subprior, Marsilius, koster, Adolf, voorzanger, Adelbert, keldermeester, en het hele convent en vele anderen.
Gegeven in april 1211, te Kloosterrade.
Nadere toelichting
Lees meerHendrik I, hertog van Lotharingen en markgraaf, bevestigt op verzoek van abt en convent van Kloosterrade alsmede van zijn oom Hendrik III, hertog van Limburg, de schenking van de parochiekerk van Lommersum en de tienden ─ met inbegrip van het recht andere goederen die aan de kerk verbonden zijn, alsnog te verwerven ─, welke schenking destijds, bij haar intrede in het convent, door zijn overgrootmoeder Jutta, weduwe van Walram II, hertog van Limburg, aan de abdij is gedaan en die later door haar nakomelingen is bevestigd.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 802, 3.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 116-119, nr. 53, naar A.
Echtheid
Voor de eventuele onechtheid van deze oorkonde, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
partenaires
donateurs