Bref résumé
Goblio van Schinnen, chanoine de Saint-Pierre à Liège, a légué ses biens à Hegge au couvent Sint-Gerlach à Houthem pour la fondation d'un autel dans le couvent. Il demande au couvent d'accueillir une des filles de Godfried van Spaubeek, un chevalier, et lui donne un lit. Pour les frais de son entrée, il donne 5 muids de seigle et 1 muids de blé de sa propriété de Hegge et, tant qu'elle vit, 1 mark sterling et 1 muids de seigle par an. En outre, il lègue un certain nombre de biens à sa nièce, sa fille, sa servante et son domestique et nomme un certain nombre de personnes comme exécuteurs testamentaires.
Texte latin de la charte
In nomine Domini, amen.
Quoniam nichil certius est morte nichilque incertius hora mortis ego Goblio de Schinne, canonicus ecclesie sancti Petri Leodiensis, compos mei et sane mentis meum condo testamentum seu ultimam voluntatem in modum qui sequitur.
(1) In primis volo quod bona mea existentia apud Hegge, videlicet mansio, terre, vivaria et alia appendicia cedant in elemosinam monasterio sancti Gerlaci, ordinis sancti Augustini, post mortem meam, ita quod de istis bonis et eorum redditibus dotetur altare unum in ipso monasterio competenter pro remedio animarum parentum meorum, benefactorum et mei.
(2) Item volo regans humiliter quatinus illi de monasterio predicto unam de filiabus domini Godefridi de Spabeke in monacham recipiant seu sororem, et volo quod de bonis meis mobilibus existentibus in Hegge, videlicet de blado, dentur dicte filie domini Godefridi in subsidium sui introitus in dictum ordinem pro expensis faciendis quinque modii siliginis et unum modium tritici mensure Traiectensis; ita quod de redditibus bonorum predictorum immobilium apud Hegge existentium annuatim dentur dicte filie domini Godefridi una marcha sterlinga et unus modius siliginis dicte mensure quoad vivat dicta filia; et ea mortua, revertantur dicti marcha et modius siliginis ad dictum monasterium.
(3) Item lego eidem filie domini Godefridi unum lectum de lectis meis existentibus apud Hegge.
(4) Item lego Katherine, nepti mee, moniali dicti monasterii, unam marcham sterlingam et unum modium siliginis mensure Traiectensis singulis annis eidem Katherine quoad vivet
persolvendis de bonis predictis de Hegge et eorum redditibus; et ipsa Katherina mortua, dicti marcha et modius ad dictum monasterium reiterantur.
(5) Item lego eidem Katherine viginti capones et viginti octo denarios sterlingos quos habeo apud Hegge quoad vixerit persolvendos eidem Katherine; et ea mortua, etiam ad dictum monasterium revertantur ad pitantiam.
(6) Item lego eidem Katherine unum de lectis meis apud Hegge.
(7) Item lego Elyzabeth, filie mee, coopertorium forratum, culcitram de sindaco cum meliore lecto quem habeo apud Hegge.
(8) Item lego Gertrudi, mee ancille, omnia animalia mea, videlicet oves, vaccas et porcos que habeo apud Hegge.
(9) Item lego Winando, famulo meo, equum meum rubeum trotantem, volens quod ipse Winandus bona mobilia que habet apud Hegge deducat seu deportet.
(10) Item lego predicte Elyzabeth, filie mee, medietatem pottorum ereorum et stagnorum meorum existentium apud Hegge.
(11) Item volo et ordino quod omnia blada mea existentia apud Hegge in quibuscumque consistant, vendantur et de precio eorum mea solvantur debita et restituantur extorta et iniuste a me acquisita, si qua fuerint comperta; et quod supercreverit, cedat in solutionem mearum exequiarum. Item et quod supercreverit ultra solutionem dictarum exequiarum, cedat in augmentum altaris, construendi in ecclesia sancti Petri, prout in aliis litteris meis continetur.
Et ista fiant per manus meorum exequtorum quos eligo, videlicet dilectos consanguineos meos dominum Godefridum de Rode et dominum Godefridum de Spabeke, milites, et Engelbertum, canonicum ecclesie Sancti Gereonis Coloniensis.
Testes premissis interfuerunt: dominus Iohannes, decanus Nyvellensis, dominus Petrus dictus de Cambiis, canonicus sancti Petri Leodiensis, magister Gerardus Sortes, canonicus ecclesie sancte Crucis, ac Walterus de Hasselt, canonicus sancti Petri Leodiensis, unacum dictis Godefrido, milite, et Engelberto.
In cuius rei testimonium sigillum meum proprium unacum sigillo viri venerabilis domini Iohannis de Rastet, decani ecclesie sancti Petri predicte, et sigillis dictorum meorum exequtorum que presentibus apponi petivi duxi hiis litteris appendendum.
Et nos Iohannes, decanus, et exequtores predicti sigilla nostra hiis litteris ad petitionem dicti domino Goblionis duximus apponenda.
Datum et actum in crastino beati Andree apostoli, anno Domini M˚ CC˚ octuagesimo octavo.
Cancellatura trium regularum superius facta approbatur. Datum ut supra.
Traduction en néerlandais
Omdat niets zekerder is dan de dood en niets onzekerder dan het uur van de dood, maakt Goblio van Schinnen, kanunnik van de kerk van Sint-Pieter te Luik, bij zijn verstand en gezond van geest, zijn testament of laatste wil op de volgende wijze.
(1) Ten eerste wil hij dat zijn goederen te Hegge, namelijk een hoeve, gronden, vijvers en andere toebehoren, na zijn dood toekomen aan het augustijnerklooster Sint-Gerlach op een dusdanige wijze dat van die goederen en hun inkomsten één altaar in dat klooster voldoende begiftigd wordt voor zijn zielenheil en dat van zijn ouders en weldoeners.
(2) Verder verzoekt hij nederig of het voornoemde klooster één van de dochters van heer Godfried van Spaubeek als kloosterlinge of zuster wil ontvangen en wil hij dat uit zijn roerende goederen te Hegge, namelijk van het graan, vijf mud rogge en één mud tarwe Maastrichtse maat gegeven wordt aan de dochter van heer Godfried ter ondersteuning van haar intrede in de genoemde orde om de benodigde uitgaven te doen; dit op een dusdanige wijze dat uit de inkomsten van de voornoemde onroerende goederen te Hegge jaarlijks aan de genoemde dochter van Godfried één mark sterling en één mud rogge gegeven wordt zolang ze leeft; na haar dood dienen de genoemde mark en mud terug te keren naar het klooster.
(3) Ook schenkt hij aan diezelfde dochter van Godfried één van zijn bedden te Hegge.
(4) Ook schenkt hij aan Catharina, zijn nicht, non van Sint-Gerlach, één mark sterling en één mud rogge Maastrichtse maat, jaarlijks aan haar te geven uit de voornoemde goederen te Hegge en hun inkomsten, zolang ze leeft; na haar dood zullen de genoemde mark en mud naar het klooster terugkeren.
(5) Ook schenkt hij aan diezelfde Catharina twintig kapoenen en achtentwintig penning sterling die hij te Hegge heeft, aan haar te betalen zolang ze leeft; na haar dood zullen zij terugvallen aan het klooster voor de pitantie.
(6) Ook schenkt hij aan diezelfde Catharina één van zijn bedden te Hegge.
(7) Ook schenkt hij aan Elisabeth, zijn dochter, een met bont afgezette sprei, een matras met zijde en zijn beste bed te Hegge.
(8) Ook schenkt hij aan Geertrui, zijn dienstmaagd, al zijn dieren te Hegge, te weten schapen, koeien en varkens.
(9) Ook schenkt hij aan Wijnand, zijn dienstknecht, zijn rood rijpaard en wil hij dat Wijnand zijn roerende goederen te Hegge verwijdert of weghaalt.
(10) Ook schenkt hij aan de voornoemde Elisabeth, zijn dochter, de helft van zijn koperen en tinnen potten te Hegge.
(11) Ook wil en bepaalt hij dat al zijn graan te Hegge verkocht wordt, waar het ook uit moge bestaan, dat daarvan zijn schulden betaald worden en dat teruggegeven wordt wat door hem afgeperst en onrechtmatig verworven is, als daarvan iets mocht blijken; en wat daarna overblijft, zal besteed worden aan zijn begrafenis. En als er na de betaling van zijn begrafenis nog geld overblijft, moet dat gebruikt worden voor de verfraaiing van een altaar, dat opgericht moet worden in de kerk van Sint-Pieter, zoals in een andere oorkonde van Goblio beschreven is.
Deze zaken dienen te gebeuren door de executeurs die hij gekozen heeft, namelijk zijn bloedverwanten heer Godfried van Wijnandsrade en heer Godfried van Spaubeek, ridders, en Engelbert, kanunnik van de kerk van Sint-Gereon te Keulen.
Getuigen waren: heer Jan, deken van Nijvel, heer Peter van Cambiis, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, meester Gerard Sortes, kanunnik van het Heilig Kruis te Luik, en Wolter van Hasselt, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, samen met de genoemde Godfried, ridder, en Engelbert.
Goblio heeft bezegeld samen met Jan van Restée, deken van Sint-Pieter te Luik, en met de executeurs.
Jan, deken en executeur, heeft op verzoek van Goblio zijn zegel aan de oorkonde gehangen.
Gegeven en gedaan op 1 december 1288.
Het doorhalen van drie regels, zoals hierboven gedaan, wordt goedgekeurd. Datum als boven.
Nadere toelichting
Lees meerGoblio van Schinnen, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, vermaakt bij testament aan het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) zijn goederen te Hegge ten behoeve van de fundatie van een altaar in het klooster, verzoekt het klooster een van de dochters van heer Godfried van Spaubeek, ridder, op te nemen, schenkt haar een bed en kent voor de kosten van haar intrede uit zijn goederen te Hegge 5 mud rogge en 1 mud tarwe toe en zolang zij leeft jaarlijks 1 mark sterling en 1 mud rogge. Verder legateert hij een aantal goederen aan zijn nicht, dochter, dienstmeid en knecht en stelt een aantal personen aan als executeurs-testamentair.
Origineel
[A]. Niet voorhanden.
Afschrift
B. 1289 juni 7, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 96, reg. nr. 27, vidimus door de officiaal van het hof van Luik, naar [A].
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regesten
Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 28-29, nr. 24 (gedateerd 1288 november 29). – Poncelet, Inventaire analytique, 18, nr. 50. − Haas, Inventaris Sint Gerlach, 77, reg. nr. 25.
Samenhang
In onderhavige oorkonde wordt melding gemaakt van een andere oorkonde van Goblio van Schinnen inzake de bouw van een altaar in de Sint-Pieterskerk te Luik uit de verkoop van zijn goederen te Hegge: Item et quod supercreverit ultra solutionem dictarum exequiarum, cedat in augmentum altaris construendi in ecclesia sancti Petri, prout in aliis litteris meis continetur. Voor dit deperditum, zie infra nr. 33.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.
partenaires
donateurs