Charters

Un aperçu de toutes les chartes

Filtres
Filtres
Filtre sur la collecte
Filtrer par type
Merci ! Votre soumission a été reçue !
Oups ! Un problème est survenu lors de la soumission du formulaire.
Étiquette
2 des 4 charters affichés
Sint-Gerlach

Numéro 1

Église

Adolf, aartsbisschop van Keulen, maakt bekend dat Gozewijn, heer van Valkenburg, ter vergeving van zijn zonden en ter verwerving van het eeuwige geluk met verscheidene hoge edelen van het keizerrijk het teken van het kruis van de Heer heeft aangenomen om samen met vereerders van het orthodoxe geloof het land terug te winnen dat voor verlossing is bestemd, evenals het hout van het kruis dat met het geschenk van het heilbrengende slachtoffer is versierd, alsmede het graf, verheerlijkt doordat het de rustplaats was van Christus, dan wel de mogelijkheid van zijn krachten en middelen aan te wenden ten dienste van dit terugwinnen. Maar zoals Gozewijn aan Adolf zonder aarzeling bekend gemaakt heeft, is hij door verschillende belemmeringen, hindernissen en tegenslagen in de uitvoering van zijn gelofte verhinderd. Daarom heeft hij overwogen hoe hij het uitstel van zijn kruistocht beter tot zijn zielenheil kon aanwenden. Maar indachtig de goddelijke barmhartigheid als ook diens te vrezen rechtvaardigheid bij alle menselijk handelen, heeft hij besloten zich met meer inzet toe te leggen op zijn heil. En opdat hij in de toekomst niet onverdiend door een valse aanklacht van onheus en aanmatigend gedrag beschuldigd zou worden, heeft Gozewijn het uitstel door deze vertraging afgekocht met de beschikking van de raad van Adolf. En hij heeft met vrijwillige instemming van vrouwe Jutta, zijn echtgenote, met gulle vroomheid het klooster van Sint-Marie te Heinsberg, door religieuze broeders en kloosterzusters toegewijd aan de goddelijke dienst, én de plaats van Sint-Gerlach voor eeuwig begiftigd met zijn hof bij het dorp Munstergeleen, met alle horigen, inkomsten en toebehoren van die hof en met het patronaatsrecht van de kerk dat hem voor de helft toebehoort. Met het allodium van die hof zijn sommige mannen beleend, waar Gozewijn aan toevoegde dat hun leengoed aan de genoemde kerken zou toevallen wanneer één van hen zonder erfgenaam zou overlijden. Adolf heeft deze schenking goedgekeurd zonder dat iemand hiertegen iets heeft ingebracht, met passend geloof en vroomheid rechtens en wettelijk voor eeuwig gedaan aan de armen van Christus. En hij wil dat Gozewijn wordt vrijgesproken van het vergrijp van dit uitstel (van zijn kruistocht) en van ieder vonnis van excommunicatie dat is uitgesproken en zal worden uitgesproken tegen degenen die de (belofte van) bedevaart naar Jerusalem verbreken. Hij ontheft Gozewijn daarvan op voorwaarde dat, indien God zich zal verwaardigen aan Gozewijn de gelegenheid te verschaffen om te vertrekken, dat deze het dan niet zal wagen om de inlossing van zijn belofte uit te stellen. Maar als hij eerder zal sterven, dan wete hij zich gesteund door de beden van de kerk en het heilzame offer en de aalmoezen die voor hem zijn geschonken.

Adolf heeft bezegeld, alsmede Gozewijn en Jutta, en hij bepaalt op straffe van excommunicatie dat geen wereldlijke of kerkelijke persoon deze rechtshandeling zal trachten te veranderen of het zal wagen om de genoemde hof met alles wat er rechtens aan toebehoort, van het eerder bepaalde klooster en de erbij genoemde plaats weg te trekken of op enige manier aan te tasten.

En indien iemand niet schroomt dit te doen, dan neemt hij aanstoot aan de almachtige God en de heilige Maria, eeuwige maagd, en de heilige Petrus, hoofd van de apostelen, en is hij, gescheiden van de gemeenschap van de gelovigen, onderworpen aan de eeuwige verdoemenis, tenzij hij tot inkeer komt.

Getuigen zijn: Dirk, proost van Sint-Gereon te Keulen, Gerard, proost van Xanten, Hendrik, abt van Sint-Pantaleon te Keulen, Hendrik, hertog van Limburg, markgraaf van Aarlen, Hendrik van Wassenberg, zijn zoon, Adam Pincerna, Gozewijn, zijn broer, Dirk, voogd van Meerssen, Dirk Ogier, Gozewijn van Heer, Philips van Asselt en Emmo van Klimmen.

Gedaan in 1202.

Adolf I (van Altena), aartsbisschop van Keulen, verklaart dat Gozewijn IV, heer van Valkenburg, ter compensatie van zijn niet volbrachte kruistocht met instemming van zijn echtgenote, vrouwe Jutta, zijn hof te Munstergeleen met alle horigen, inkomsten en toebehoren en de helft van het patronaatsrecht aldaar aan het klooster van Sint-Marie te Heinsberg en aan de plaats van de heilige Gerlach heeft geschonken.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 74, reg. nr. 1. Gelinieerd. Beschadigd met tekstverlies. Blijkens b was het origineel in 1869 nog in het bezit van Ch. Guillon, notaris te Roermond.

Aantekeningen op de achterzijde: 1° door 14e/15e-eeuwse hand: De bonis […]b[.]ock prope Monstergeleen. – 2° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: B j. – 3o door 17e-eeuwse hand: 1202. – 4o door 18e-eeuwse hand: Num. 69.

Bezegeling: twee uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Adolf I (van Altena), aartsbisschop van Keulen, van bruine was, beschadigd. S2 van Gozewijn IV, heer van Valkenburg, van bruine was, beschadigd; en één bevestigingsplaats voor het aangekondigde zegel van Jutta, echtgenote van Gozewijn IV, heer van Valkenburg (LS3). Voor een beschrijving en afbeelding van S1 en S2, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 150 en 156.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 113-115, onder de rubriek: Littera confirmationis domini Adulphi, archiepiscopi Coloniensis, de bonis in Munsterglene, en in de marge: Num. 69, met opgave van drie bezegelingsplaatsen, naar A.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 1-3, nr. 1, naar A. – b. Habets, ‘Houthem-Sint-Gerlach’, 203-206, nr. 3 (gedateerd 1202), naar B.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 67, reg. nr. 1. – Idem, Chronologische lijst, 34, reg. nr. 51. – REK, II, 331-332, nr. 1620.

Datering

Het gebruik van de kerststijl is verondersteld, conform het gebruik door de aartsbisschop van Keulen in deze periode, zie Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, XVI. Hierbinnen is de terminus antequem nader bepaald door de opgegeven vijfde indictie, die tot 23 september liep. In de datumregel is een foutieve concurrens opgegeven, men verwacht daar het cijfer 1.

Jan Hartmann
(1201 december 25) – 1202 (september 23)
Kerkelijk
Thorn

Numéro 1

Économique

Koning Otto maakt bekend dat hij door tussenkomst van zijn getrouwe, hertog Koenraad, de markt en munt te Kessel, gelegen in de gouw Maasland, in het graafschap van Rudolf, en alles wat daarvoor nodig is, in eigendom heeft gegeven aan zijn vazal Ansfried en dat hij de tol die tot nu toe te Echt geheven placht te worden, aan diezelfde Ansfried te Kessel heeft overgedragen om die in Kessel te innen. En opdat hij zelf en zijn nakomelingen de macht zullen hebben om in Kessel zonder tegenspraak over het markt- en muntrecht te beschikken, alsmede daar die tol te heffen die eerder in Echt werd geheven, heeft Otto bevolen om dit voorliggend bevel op te schrijven en het te bekrachtigen door het indrukken van zijn zegel.

Ondertekening door Otto.

Bruno, kanselier van Otto, heeft de echtheid bevestigd in plaats van Robert, aartskapelaan.

Gegeven in 966, gedaan te Maagdenburg.

<Rooms-koning Otto I schenkt aan zijn leenman Ansfried de munt- en marktrechten te Kessel en bepaalt dat de tol van Echt naar Kessel wordt verplaatst.>

Schijnorigineel

<A>. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1.

Uitgave

a. Gysseling en Koch, Diplomata Belgica, 369-370, nr. 219, naar <A>.

Onechtheid

Onderhavige oorkonde wordt als een falsum beschouwd op paleografische gronden, zie de uitgave bij Gysseling.

Lokalisering

Voor de identificatie van Casallum met Kessel sluiten we ons aan bij de uitgave van Gysseling en Koch, alsmede bij Gysseling, Toponymisch Woordenboek, 560, en Van Berkel en Samplonius, Nederlandse plaatsnamen, 117. De door andere auteurs gesuggereerde locaties als Kesselt, Neeroeteren en Kessenich (zie onder meer Kluge, Deutsche Münzgeschichte, 27-36, en Baerten, ‘Les Ansfrid’, 1145) lijken ons vanuit taal- en naamkundig oogpunt onwaarschijnlijk.

Datering

In de datatio is als datum het incarnatiejaar 966 opgegeven, met bijbehorende dateringselementen. In navolging van de editie door Sickel, Monumenta Germaniae DO I 210, nr. 129, is de vervalste oorkonde in de editie van Gysseling en Koch gedateerd op het jaar 950.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
<950> oktober 7
Economisch
Sint-Gerlach

Numéro 2

Économique

Reinier, deken, en het kapittel van Onze-Lieve-Vrouw te Maastricht maken bekend dat één van hun cijnsplichtigen in Houthem, namelijk Lambert Sutor (Schoenmaker), en zijn moeder enige akkers, cijnsplichtig aan het kapittel, met algemene toestemming van het convent, zoals rechtmatig was, hebben verkocht aan het klooster Sint-Gerlach door de hand van Willem, parochiepriester, medebroeder en -kanunnik.

Opdat de verdenking van twijfel die het verloop der tijden pleegt te vergezellen, geen gelegenheid verschaft voor rechtsverdraaiende acties jegens de kerk van Sint-Gerlach in de bovengeschreven zaken die rechtens en wetmatig zijn, hebben deken en kapittel deze oorkonde doen schrijven en met het zegel van hun kerk bekrachtigen.

Getuigen zijn: Willem, parochiepriester van de Onze-Lieve-Vrouwekerk, Reinier, deken, en het kapittel van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht.

Gegeven op 25 januari 1231.

Reinier, deken, en het kapittel van Onze-Lieve-Vrouw te Maastricht verklaren dat Lambert Sutor en zijn moeder door de hand van hun medekanunnik Willem, parochiepriester, met hun toestemming aan het kapittel cijnsplichtige akkers te Houthem hebben verkocht aan het klooster Sint-Gerlach (te Houthem).

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 38, reg. nr. 3.

Aantekeningen op de achterzijde: 1° door 13e-eeuwse hand: Littera terre Lamberti Sutoris de Houtheim et matris eiusdem en parum valet. – 2° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: U j. – 3° door 17e-eeuwse hand: 1231. – 4° door 18e-eeuwse hand: Num. 80

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van het kapittel van Onze-Lieve-Vrouw te Maastricht, van witte was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 155.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 126-127, onder de rubriek: Renuntiatio domini decani et capituli beate Marie in Trajecto super certos census ex bonis in Holtheijm, en in de marge: Num. 80, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 5-6, nr. 3, naar A.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 68, reg. nr. 3. – Idem, Chronologische lijst, 39, reg. nr. 69.

Datering

Aangenomen is dat de bisschoppen van Luik omstreeks 1230 overgegaan zijn van kerststijl naar paasstijl en dat de religieuze instellingen in het bisdom dit pas enige tijd later hebben gevolgd, zie Camps, ONB I, XXI. Bijgevolg is voor de datering van onderhavige oorkonde het gebruik van de kerststijl verondersteld.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1231 januari 25
Economisch
Thorn

Numéro 2

Économique

Koning Otto maakt bekend dat hij vanwege het verzoek van zijn moeder Theophano, keizerin, en door tussenkomst van zijn getrouwen Willigis, aartsbisschop van Mainz, Hildebald, bisschop van Worms, en Notger, bisschop van Luik, het volgende in eigendom heeft gegeven aan zijn getrouwe graaf Ansfried: het deel van de tol, munt en cijns dat Ansfried tot nu toe met zijn toestemming in leen hield in Medemblik en dat wettelijk onder koninklijk recht valt, alsmede alles wat hij in het graafschap Friesland bezat en in enigerlei gebruik had uit het deel van het leen van Otto, en ook die delen van het leen in Nedermaasland die Ansfried tot nu toe heeft en hem door Otto zijn verleend. Hij heeft dit geschonken samen met alle baten die tot die leengoederen behoren in hofsteden, gebouwen, bebouwde en onbebouwde gronden, akkers, weiden, bossen, jachtrechten, wateren en waterlopen, visserijen, begaanbare en onbegaanbare wegen, inkomsten en opbrengsten, belastingen en heffingen en alle andere toebehoren die tot nu toe gezegd of genoemd kunnen worden, en wel onder de volgende conditie dat Ansfried de vrije macht zal hebben om vanaf dit ogenblik de voornoemde goederen, door Otto aan hem uit zijn eigendom overgedragen, te houden, over te dragen, te verkopen, uit te wisselen of alles te doen wat hij er zou willen mee doen. Otto heeft opdracht gegeven om dit bevel te tekenen met de indruk van zijn zegel en hij heeft het eigenhandig bekrachtigd.

Ondertekening door Otto.

Hildebald, bisschop, en kanselier uit naam van Willigis, aartskapelaan, heeft de echtheid bevestigd.

Gegeven op 26 juni 98[5], gedaan te Frankfurt.

Rooms-koning Otto III schenkt op voorspraak van keizerin Theofano en door tussenkomst van de aartsbisschop van Mainz en de bisschoppen van Worms en Luik aan graaf Ansfried een deel van de koninklijke inkomsten uit de tol, munt en cijns te Medemblik, dat deze tot nu toe van hem in leen hield, alsook de van de koning gehouden lenen in het graafschap Friesland en in Nedermaasland.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 2 (zwaar beschadigd). 

Uitgave

a. Koch, OHZ I, 100-103, nr. 54, naar A.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
98[5] juni 26
Economisch
Sint-Gerlach

Numéro 3

Économique

Het zij bekend dat Jan Gruszere aan de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Thorn cijnsplichtige akkers, gelegen in het goed Houthem in de heerlijkheid Valkenburg, verkocht heeft aan het klooster Sint-Gerlach door de hand van Rutger, schout van de kerk van Thorn, met instemming van de kerk van Thorn, zoals rechtmatig was, op die wijze dat de kerk van Thorn de gebruikelijke dienstrechten uit die akkers zou ontvangen van het klooster Sint-Gerlach zoals ze gewoon was te krijgen van Jan en zijn voorgangers, namelijk een cijns van 21 penning en één obool Luiks te betalen op 1 oktober, waarbij van de dode hand niet meer geёist of betaald mag worden dan de dubbele cijns, namelijk 43 penning. Het klooster Sint-Gerlach heeft uit de maagden die God daar dienen jonkvrouwe Clementia van Geilenkirchen gekozen, die de voornoemde goederen uit de hand van de abdis van Thorn en haar schout Rutger heeft ontvangen, op voorwaarde dat het klooster Sint-Gerlach niet gehouden wordt de dode hand van deze goederen te betalen aan de kerk van Thorn indien Clementia in de loop der tijd, uit verlangen naar een meer volmaakt leven, in een strenger klooster is ingetreden óf wanneer zij door de gemeenschap van het klooster voor de stichting van een nieuw klooster met medezusters naar een andere plaats is overgeplaatst, maar pas wanneer de kerk van Thorn haar dood met volledige zekerheid zal vernemen door een betrouwbare mededeling. 

De kerk van Thorn heeft hiermee ingestemd en bezegeld.

Gedaan in 1232.

Getuigen waren: Alard van Haasdal en zijn zoon Hendrik, Gozewijn van Berg en zijn zoon Adam, in aanwezigheid van de kerk, schepenen en cijnsplichtigen die tot het goed Houthem behoren en in het bijzijn van verschillende andere personen van aanzien.

Beoorkond wordt dat Jan Gruszere met instemming van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Thorn door de hand van Rutger, schout van Thorn, cijnsplichtige akkers te Houthem in de heerlijkheid Valkenburg heeft verkocht aan het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) en dat jonkvrouwe Clementia van Geilenkirchen, non aldaar, deze uit handen van de abdis en de schout van Thorn ontvangen heeft op voorwaarde dat het klooster Sint-Gerlach bij haar uittreding om een nieuw klooster te stichten, de dode hand pas zal betalen aan Thorn na erkenning van haar dood door Thorn.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 39, reg. nr. 12.

Aantekeningen op achterzijde: 1° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: G j. – 2° door 17e-eeuwse hand: 1232. – 3° door 18e-eeuwse hand: Num. 77.

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Hildegonde, abdis van Thorn, van witte was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 156.

Afschriften

B. 1287 augustus 9, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 69, door Willem, proost van Sint-Gerlach te Houthem, naar A. C. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 123-124, onder de rubriek: Renuntiatio ecclesie Thorensis de uno et viginti denariis Leodiensibus super agris in Houthem, en in de marge: Num. 77, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 6-7, nr. 4, naar A (gedateerd 1232).

Regesten

Habets, Archieven Thorn, 12, nr. 12 (gedateerd 1232). Haas, Inventaris Sint Gerlach, 68-69, reg. nr. 4 (gedateerd 1232).Idem, Chronologische lijst, 41, reg. nr. 76 (gedateerd 1232).

Datering

Aangenomen is dat de bisschoppen van Luik omstreeks 1230 overgegaan zijn van kerststijl naar paasstijl en dat de religieuze instellingen in het bisdom dit pas enige tijd later hebben gevolgd, zie Camps, ONB I, XXI. Bijgevolg is voor de datering van onderhavige oorkonde het gebruik van de kerststijl verondersteld. De terminus ante quem wordt bepaald door de vijfde indictie, die bij de indictio Bedana ingaat op 24 september 1232.]

Jan Hartmann
(1231 december 25 -) 1232 (september 23)
Economisch
Thorn

Numéro 3

Église

Hilzondis, gravin van het land van Strijen, verlangt Hem die de bruidegom is van de maagden, te volgen en heeft op advies van haar heer (echtgenoot), Ansfried, een kerk laten bouwen op haar allodium van Thorn, opdat zij en haar dochter Benedicta daar volgens de regel van heilige gehoorzaamheid zodanig op aarde leven dat ze het verdienen om in de toekomst, bekleed met witte gewaden, onder de engelen te verschijnen in het domein van de rechtvaardige Rechter. Aangezien ze zich vrienden verwerft door middel van de geldduivel van de onrechtvaardigheid, heeft ze derhalve aan de genoemde kerk haar hele allodium overgedragen dat koning Zwentibold ooit in haar land van Strijen geschonken had. Vooral de kerk zelf van Strijen, die gewijd is aan de maagd Maria, Geertruidenberg, waar de zeer heilige Gertrudis lijfelijk heeft vertoefd en een door de heilige Amandus gewijde cel bezit, het dorp Gilze met toebehoren, het dorp Baarle met een door haar opgericht altaar ter ere van de heilige Remigius, het slot Sprundelheim volledig, zoals het gelegen is aan de stroom Merbatta (Moerwater), een bos om varkens te voeden zoals het ligt tussen de twee Marken, met alle recht, gemene weiden, tol, molen, cijns, weggeld en watergeld, weiden, bossen, akkers al dan niet ontgonnen, woeste gronden, moerlanden, vochtig en droog, hoog en diep, zoals Hilzondis en haar ouders ze in bezit hebben gehad. Niemand mag voogd zijn, tenzij degene die de broeders en zusters van Thorn uitgekozen hebben, en als iemand zich er met kwade bedoeling onder invloed van de duivel mee ingelaten heeft, moet hij veroordeeld worden door de heer van de wereld, de Keizer, die de wettige voogd van het klooster is. Hilzondis bezweert ook haar erfgenamen, de heren van Strijen, bij Hem, die is geweest en komen zal, dat ze geen strijd of kwaadwilligheid zullen veroorzaken met betrekking tot haar schenking, maar dat ze haar dochter en haar gemeenschap zullen verdedigen met wapenen en in rechte. Wie in strijd hiermee handelt, moge zijn deel krijgen met Dathan en Abyron, opdat hem geen zonde vergeven wordt, noch in het aardse bestaan, noch in de toekomst; laat dat zo gebeuren (bis).

Gegeven in Thorn, op 1 juni 992.

Getuigen waren: Jan, abt van Sint-Pantaleon, broeder Boudewijn, proost van Aldeneik, Gerard, deken; en de ridders van Hilzondis, gravin van Strijen: Frank van Dongen, Hendrik van Emelenberg en Gerard van Zundert, burggraaf van Hilzondis, I., dapifer; de ministerialen Epo, Christophorus en Gerard.

<Hilzondis, gravin van Strijen, sticht op aanraden van haar echtgenoot Ansfried een kloosterkerk op haar eigen goed Thorn, waar zij en haar dochter Benedicta het kloosterleven zullen leiden, en schenkt aan het klooster geheel haar eigen goed in het land van Strijen, dat eertijds door koning Zwentibold was geschonken, bestaande uit de kerk van Strijen, Geertruidenberg, de villa Gilze met toebehoren, de villa Baarle met het door haar, Hilzondis, gestichte Remigiusaltaar, het slot Sprundelheim aan de Merbatta, en een bos zoals het ligt tussen de twee Marcas.>

Schijnorigineel

[<A>]. Schijnorigineel of ontwerp hiervoor niet voorhanden, of hebben mogelijk niet bestaan.

Afschrift

B. ca. 1640, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, C (voorheen Brussel, ARA, Kerkelijke archieven van Brabant), voorl. inv. nr. 19231/37 = los stuk, in dorso: Fundatio in (sic) Thorn, eenvoudig afschrift, direct of indirect naar een verloren gegaan register, samengesteld door Michiel Piggen, griffier van de Raad en rekenkamer te Breda, opgesteld ca. 1545-ca. 1610, wellicht ca. 1565-1587.

Uitgave

a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 16-29, nr. 892.

Tekstuitgave

In het Oorkondenboek van Noord-Brabant is van dit falsum niet één gereconstrueerde oorkonde uitgegeven, maar zijn de twee hoofdtradities in twee kolommen weergegeven. De vertaling is naar de oudste traditie in de linkerkolom, die de beste tekst vertegenwoordigt.

Guus Janssen
<992 juni 1>
Kerkelijk
Sint-Gerlach

Numéro 4

Église

Paus Gregorius neemt de nonnen van het Onze-Lieve-Vrouweklooster Sint-Gerlach en de plaats zelf onder zijn bescherming met alle goederen die het klooster nu bezit of in de toekomst rechtens zal verwerven, in het bijzonder de gronden, bezittingen en andere goederen die het rechtens en vreedzaam bezit, en hij bevestigt en bekrachtigt dit met deze oorkonde.

Gegeven te Anagni, op 10 januari 1233.

Paus Gregorius IX neemt het Onze-Lieve-Vrouweklooster Sint-Gerlach (te Houthem) in bescherming en bevestigt het in alle huidige en toekomstige bezittingen.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 3, reg. nr. 5. Gelinieerd. Beschadigd met tekstverlies. 

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door laatste kwart 14e-eeuwse hand: A j. – 2o door 15e-eeuwse hand: Bos. – 3° door 17e-eeuwse hand: Confirmatio possessionum bonorum et potestas a[***]. – 4° door 18e-eeuwse hand: Num. 68.  

Bezegeling: geen sporen van de bezegeling door het wegsnijden aan de onderzijde van het perkament.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 112-113, onder de rubriek: Bulla Gregorii, pape, exemptionis monasterii sancti Gerlaci et eiusdem bonorum, en in de marge: Num. 68, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 7-8, nr. 5, naar A. – b. Habets, 'Houthem-Sint-Gerlach’, 219-220, nr. 14 (abusievelijk gedateerd 1376 januari 10), naar B.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 69, reg. nr. 5. – Idem, Chronologische lijst, 41, reg. nr. 77.

Jan Hartmann
1233 januari 10
Kerkelijk
Thorn

Numéro 4

Économique

Rooms-koning Hendrik maakt bekend dat hij door tussenkomst van Notger, bisschop van Tongeren en Luik, aan het klooster van Thorn, dat onderworpen is aan Notger, het marktrecht van Thorn, het tolrecht en het rechtsgebied verleent. Ook heeft hij de kerken van Bree, Hemert en Avezaath, die de bisschop ter vermeerdering van de kerkelijke inkomsten en uitbreiding van de hemelse vergoeding aan Thorn heeft verleend, aan het klooster toegewezen.

Hendrik heeft bezegeld.

Ondertekening door Hendrik.

Everard, kanselier van Hendrik, heeft de echtheid bevestigd in plaats van Willigis, aartskapelaan.

Gegeven op 4 juni 1007, gedaan te Mainz.

Rooms-koning Hendrik II verleent aan de abdij van Thorn het marktrecht, het tolrecht en het rechtsgebied te Thorn en bevestigt de door bisschop Notger van Luik gedane schenking van de kerken van Bree, Hemert en Avezaath.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 4. 

Uitgave

a. Muller en Bouman, OSU I, 154-155, nr. 163, naar A.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1007 juni 4
Economisch
Sint-Gerlach

Numéro 5

Économique

Hendrik, proost van de kloosters te Heinsberg en Sint-Gerlach, verklaart dat Mathilde, magistra van Sint-Gerlach, in overleg met de zusters aldaar en na het vragen en verkrijgen van zijn toestemming enkele inkomsten, uit de giften van de gelovigen aan Sint-Gerlach geschonken, speciaal heeft toegewezen aan het ziekenverblijf van Sint-Gerlach, namelijk vier schelling, die volgens cijnsrecht jaarlijks te Aken uit twee huizen moet betaald worden, en één malder rogge jaarlijks te Daniken. Het ziekenverblijf van Sint-Gerlach heeft op dit moment 24 schapen, een koe, een kalf, een zeug, zestien kippen en twaalf eenden. De proost van Heinsberg en Sint-Gerlach hecht zijn goedkeuring aan de toewijzing die de magistra met unanieme instemming van de nonnen aan het ziekenverblijf heeft gedaan en de kloosters van Heinsberg en Sint-Gerlach bezegelen.

De proost bevestigt zowel de genoemde inkomsten als de inkomsten die in de toekomst rechtens aan het ziekenverblijf zullen toekomen, onder dreiging van een verschrikkelijke vervloeking.

Gedaan op 2 september 1236, in de kerk van Sint-Gerlach.

Hendrik, proost van de kloosters (van Sint-Marie) te Heinsberg en Sint-Gerlach (te Houthem), verklaart dat Mathilde, magistra van Sint-Gerlach, een jaarrente van vier schelling uit twee huizen te Aken en een malder rogge te Daniken bestemd heeft voor het ziekenverblijf van Sint-Gerlach, geeft een lijst van de veestapel en keurt de toewijzing goed.

Origineel

A. Brussel, ARA, Diverse charters (Chartes diverses de la deuxième section), doos 1, ad datum 1236 september 2 (nr. 16594).

Aantekeningen op de achterzijde: 1° door 16e-eeuwse hand: Van den seickhuis. – 2° door 17e-eeuwse hand: No XXIIII.

Bezegeling: twee uithangend bevestigde, dubbel doorgestoken zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S2 van het klooster van Sint-Marie te Heinsberg, van witte was, beschadigd. S3 van het klooster Sint-Gerlach te Houthem, van witte was, beschadigd; en één bevestigingsplaats voor een zegel dat niet aangekondigd is (LS1). Gezien de positionering is de eerste zegelsnede links abusievelijk aangebracht op die plaats. Voor een beschrijving en afbeelding van S3, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 151-153.

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

a. Ramackers, ‘Niederrheinische Urkunden’, 77-78, nr. 8, naar A.

Regest

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 69, reg. nr. 6 (gedateerd 1236).

Jan Hartmann
1236 september 2
Economisch
Thorn

Numéro 5

Économique

Het zij bekend dat Anselm, vrij man, in de hoop op eeuwige vergelding die kostbaarder is dan elke kostbaarheid, die elk soort beloning overwint en te boven gaat en die voor een mens van grotere waarde moet zijn dan voor zichzelf, zijn dochter Mechteld aanbiedt aan het altaar van de heilige maagd Maria te Thorn. Daarenboven draagt hij drie bunder allodiaal bezit te Oe aan dit altaar over door de hand van Gerard, graaf van Gelre, op voorwaarde dat Mechteld daarvan de opbrengst zal ontvangen zolang zij leeft. Anselm bepaalt dat deze drie bunder na haar dood onveranderlijk ten bate van de broeders en zusters van Thorn zal komen.

Mocht iemand het wagen om inbreuk te maken op deze vrijwillige overdracht, weet dan dat hij door zijn ongerechtigheid en onrechtvaardigheid de straf van eeuwige kwelling zal verdienen. Want opdat niemand dit ook maar zal wagen, wordt dit op straffe van excommunicatie verboden.

Getuigen zijn: Gerard, graaf, Engelbert, slotvoogd, Wolter, zijn broer, Willem en Rutger van Kessenich, Udo van Lo en Engelbert van Horn; ook zijn getuigen: Burghardis, abdis, Heilwich, dekanes, en de zusters Fagala, Bezla, Richildis en Aleid; eveneens de volgende broeders: Gerald, Bennekinus, Everard, Hendrik; eveneens de ministerialen Geldolf, voogd, Ulrik cum barba (met de baard), Evezo, Dirk, Malram en Herbrand.

Gedaan in 1102.

Anselm, vrij man, draagt zijn dochter Mechteld alsmede drie bunder allodiaal goed te Oe over aan het altaar van Onze-Lieve-Vrouw te Thorn door de hand van Gerard, graaf van Gelre, op voorwaarde dat Mechteld hiervan levenslang de inkomsten zal genieten.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 5. Licht beschadigd.

Aantekening op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: De censu capitali 1102. – 2o door 16e-eeuwse hand: De tribus bonariis terre sitis in loco de O. – 3o door 17e-eeuwse hand: doorgestreepte letter en C.

Bezegeling: één ingehangen zegel, dat niet aangekondigd is, namelijk: S1 van een niet-geïdentificeerde persoon of instelling, van witte was, beschadigd. Voor de problematische identificatie en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 16-19.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 10-11, nr. 5, naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 8, nr. 5, naar a.

Regest

Haas, Chronologische lijst, 21, nr. 8.

Echtheid en ontstaan

De echtheid van onderhavige oorkonde is door Venner en Kersken in twijfel getrokken. Venner, ‘Zegels Thorn’, 16-19, kon het onaangekondigde zegel niet aan een instelling of persoon toewijzen. Op grond van de afbeelding in de vorm van een troonzegel en de ovale vorm trekt hij de authenticiteit ervan in twijfel. Hij oppert de mogelijkheid dat de oorkonde aanvankelijk niet zou zijn bezegeld en dat in de laatste decennia van de twaalfde eeuw een vals zegel is aangebracht. Hoewel hij hiermee suggereert dat de oorkonde echt is, stelt hij er zich toch vragen bij. Maar afgezien van zijn verwijzing naar tekstontleningen aan pauselijke oorkonden én de opmerkelijke rol van de graaf van Gelre bij de overdracht, stelt hij dat het onderzoek naar de echtheid verder buiten zijn bijdrage valt.

Op basis van onderhavige oorkonde concludeerde Schiffer, Grafen von Geldern, 64, dat de graaf van Gelre al in 1002 over de voogdij van Thorn beschikte, hoewel Venner signaleert dat de eerste concrete vermelding als Thornse voogd pas dateert uit 1244. In deze voogdijkwestie wijst Kersken, Zwischen Glaube, 180, er nog op dat het optreden van de graaf als tussenpersoon geen directe functionele betrekking tot de abdij van Thorn inhoudt. Ook twijfelt hij aan de kwalificatie van getuige Geldolf als ondervoogd van de bisschop van Luik, zoals door Linssen, Bijdrage, 8, werd vermoed. De eerste zekere meldingen over een Thornse voogdij dateren uit 1230/1231 wanneer de abdij twee oorkonden uitvaardigt, één voor de hertog van Limburg over de voogdij van Übach en één voor hun voogd, de hertog van Brabant (Kersken, 182-183).

Kersken sluit zich aan bij de argumentatie van Venner inzake de authenticiteit van het zegel en de daaruit voortvloeiende twijfel aan de echtheid van de oorkonde. Hoewel hij geen allesomvattend paleografisch-diplomatisch onderzoek heeft verricht, brengt Kersken een aantal bevindingen naar voren die zijn twijfels versterken. Hij wijst daarbij op het schrift in een ‘ungelenker diplomatischer Minuskel’ en de geoblongeerde invocatio in ‘ungelenker littera elongata’ die niet in overeenstemming zouden zijn met de bescheiden aanleiding tot de uitvaardiging van deze oorkonde. Op basis van vergelijkend onderzoek naar ductus, schrift, gebruikte afkortingen en ligaturen komt hij tot de voorzichtige conclusie dat de oorkonde geschreven zou kunnen zijn door een vermoedelijk ongeoefende twaalfde-eeuwse hand.

Opvallende inwendige kenmerken zijn volgens hem de naar pauselijk voorbeeld geconcipieerde tweedelige sanctioformule, die men niet verwacht in een ‘Privaturkunde’ (hier in casu een oorkonde uitgevaardigd door een privaat persoon ten behoeve van een abdij). Ook de getuigenlijst leidt bij hem tot de nodige vraagtekens. Enkel bij de adellijke heren van Horn en Kessenich is familieverwantschap vast te stellen, maar het betreft hier wel telkens de oudste vermelding van deze families in oorkonden die tientallen jaren vóór de volgende liggen (respectievelijk in 1138 en 1155). Bovendien acht hij het vroege gebruik van plaatsvernoemingen in het licht van hun politieke betekenis ongeloofwaardig. Op grond van deze bezwaren zegt Kersken de verdenkingen tegen onderhavige oorkonde uit 1102 bij gebrek aan andere oorkonden niet verder hard te kunnen maken. Maar toch neigt hij naar de conclusie dat deze oorkonde pas later als vervalsing is ontstaan en van een vervalst zegel is voorzien. Hij hint op de mogelijkheid om een verbinding te leggen met een ongedateerde Thornse oorkonde (zie Collectie Thorn, nr. 7), die Habets volgens hem op paleografische gronden eind twaalfde eeuw rangschikte. Habets heeft deze datering in zijn editie echter niet beargumenteerd of de oorkonde concreet eind twaalfde eeuw gedateerd. Zijn editie is gebaseerd op Franquinet die deze oorkonde ‘XIIde eeuw’ dateert. Op basis van paleografisch onderzoek hebben we deze oorkonde eind twaalfde/begin dertiende eeuw gedateerd (zie Collectie Thorn, nr. 7).

Samenvattend kunnen we stellen dat de bezwaren en vermoedens van Venner en Kersken, die zowel de uitwendige als inwendige kenmerken betreffen, niet hebben geleid tot een eenduidige valsverklaring van onderhavige oorkonde. We kunnen te maken hebben met een echte oorkonde, geschreven in 1102, waar men op een later tijdstip het zegel van een tot op heden niet-geïdentificeerde zegelaar heeft aangebracht, zoals Venner suggereerde. Een niet onlogische gedachte wanneer men in ogenschouw neemt dat de zegelaankondiging in de tekst ontbreekt. Er zou ook sprake kunnen zijn van een materiële vervalsing: daarbij zou de rechtshandeling die begin twaalfde eeuw plaatsvond, pas later op schrift zijn gesteld. Dit impliceert dat de inhoud van de oorkonde echt is, maar de vorm vals. Of de abdij van Thorn kan een falsum hebben vervaardigd, een oorkonde die zowel naar inhoud als naar vorm vals is.

Ten aanzien van het schrift kan het volgende worden vastgesteld. Er is inderdaad sprake van een instabiele schrijfhand (dit is vooral merkbaar bij de onder de schrijflijn gaande stokken van de r en f; bij de letter p: soms een schreef onderaan de stok rechts omhoog, soms niet). Bovendien staat er een aantal storende schrijffouten in de oorkondetekst: viginis i.p.v. virginis, Gehardus i.p.v. Gerhardus en Heinco i.p.v. Heinrico. Opmerkelijk is het gebruik van de versiering in de vorm van een enkelvoudige lus aan de bovenschachten van de letters b, d, f, h, l en s, alsmede een lus als afkortingsteken, die reminiscenties oproepen aan het traliewerk/de lussenstructuur in de oorkonden van het prinsbisdom Luik.

Blijkens Stiennon, L'écriture diplomatique, 59, 62-63, 75, is het met lussen geornamenteerde type schrift, dat niet beperkt bleef tot het bisdom Luik, ontleend aan de Duitse keizerlijke oorkonden. In Luikse oorkonden zijn de lussen in de jaren zestig van de elfde eeuw nog embryonair en wordt de ontwikkeling naar een exuberante vorm in gang gezet in het laatste kwart van de elfde eeuw. In het Maas-Rijngebied is sprake van een stabilisatie in een bescheiden vorm in de twaalfde eeuw. Opmerkelijk is dat Stiennon de oorkonden van Thorn niet in zijn studie betrok, ook al onderzocht hij andere (Nederlands-)Limburgse archieffondsen.

Kerkelijke instellingen in de Maasregio zijn al vroeg vertrouwd met oorkonden met lussenstructuren: Thorn ontving een dergelijke koningsoorkonde in 1007, de kapittels van Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Servaas te Maastricht bezitten konings- en bisschopsoorkonden uit de elfde eeuw en de abdij Kloosterrade een oorkonde van de aartsbisschop van Keulen uit 1126-1127.

Het onderzoek naar een schrifttraditie binnen de abdij van Thorn in de elfde en twaalfde eeuw wordt nagenoeg onmogelijk gemaakt door het ontbreken van originele stukken uit die periode. We beschikken slechts over één in de tiende eeuw vervalste koningsoorkonde uit 950 (zie Collectie Thorn, nr. 1), één zwaar beschadigde koningsoorkonde uit 985 (zie Collectie Thorn, nr. 2), één koningsoorkonde uit 1007 (zie Collectie Thorn, nr. 4), één oorkonde van de abdis van Thorn uit 1172 (zie Collectie Thorn, nr. 6) en één ongedateerde oorkonde van Reinwidis van Übach (zie Collectie Thorn, nr. 7). Het daaropvolgende origineel dateert pas uit kort voor 13 juli 1234 (zie Collectie Thorn, nr. 8).

Met slechts één enkele oorkonde in het chartarium, uitgevaardigd door de abdis van Thorn, kunnen geen uitspraken worden gedaan over de specifieke karaktertrekken en evolutie van het schrift binnen de Thornse oorkonden. Maar uitgerekend deze ene oorkonde uit 1172 bevat wel de kenmerken van het typische carolinaschrift met de lussenstructuur én de us-afkorting in de vorm van een kurkentrekker. Vergelijken we deze met de onderhavige Thornse oorkonde die gedateerd is in 1102, dan valt het volgende op: de versieringen zijn sober, de in 1172 kenmerkende relatief lange bovenschachten en staarten ontbreken, de uiteinden van de letters p en q buigen naar rechts, wat eerder een kenmerk van boekschrift is. Dit schrift is verwant aan oorkonden uit 1178 (abdij Neufmoustier, Stiennon, L'écriture diplomatique, 94) en een oorkonde uit 1121-1128 (kapittel van Sint-Paul te Luik, Stiennon, L'écriture diplomatique, figuur 161) die echter volgens Stiennon niet voor het midden van de twaalfde eeuw kan worden geplaatst vanwege het sterk gotisch karakter.

De grote ondermarge in onderhavige oorkonde, met het zegel aan de rechterzijde van het perkament, is typerend voor Duitse konings- en keizersoorkonden. De abdij van Thorn bezit een oorkonde van rooms-koning Hendrik II uit 1007 (zie hiervoor nr. 4) met deze lay-out en een opgedrukt zegel aan de rechterzijde. Deze opmaak is zeker tot het midden van de twaalfde eeuw gebruikelijk, met een inkeping aan de rechterzijde van het perkament voor het in te hangen zegel, zoals blijkt uit een oorkonde van de bisschop van Luik d.d. 28 augustus 1140 voor de abdij Kloosterrade (zie Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 676). Ook de abdis van Thorn zelf vaardigt in 1172 een oorkonde uit met deze opmaak.

Ten aanzien van het zegel constateerde Venner dat een ovaal troonzegel opmerkelijk te noemen is voor 1102. Hij signaleerde een exceptioneel vroeg ovaal troonzegel uit 1090 van de bisschop van Noyon-Doornik, maar de aartsbisschoppen van Keulen en Trier introduceerden het troonzegel pas in respectievelijk 1105 en 1115, de bisschoppen van Luik eerst in 1123. Hieraan kan nog worden toegevoegd dat in het bisdom Luik ovale troonzegels bij bijvoorbeeld de abten van Sint-Truiden pas geattesteerd zijn vanaf 1158 en 1164 (zie Brussel, ARA, Verzameling Zegelafgietsels, nrs. 963 en 958). Een ovaal troonzegel in een oorkonde van een particulier voor de abdij van Thorn in 1102 lijkt dan ook een zeer vroeg exemplaar.

Wat de inwendige kenmerken betreft: de algemene dictaatstructuur (invocatio/notificatio, dispositio, sanctio, corroboratio en datatio) en de dictaatformules sluiten aan bij die van twaalfde-eeuwse oorkonden. Wel kunnen hierbij nog twee opmerkingen worden gemaakt. Ten eerste de markante sanctio in een oorkonde die uitgevaardigd is door een particulier en waarvan Venner aangaf dat die zou zijn ontleend aan pauselijke oorkonden. Ten aanzien van deze sanctio kan worden vermeld dat gelijkaardige sanctiones eind elfde/twaalfde eeuw volop circuleren in de oorkonden van de bisschoppen van Luik ten behoeve van Limburgse geestelijke instellingen of in oorkonden waar deze bij betrokken zijn. De sanctioformule uit de oorkonde uit 1102 hebben we onder meer aangetroffen in twee oorkonden van Otbert, bisschop van Luik, bestemd voor het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht en voor het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Dinant in 1096 (zie DiBe ID 88 en DiBe ID 2594) en in oorkonden van Hendrik, bisschop van Luik, ten behoeve van de abdijen van Heylissem, Flône, Heylissem en betreffende de Sint-Amorkerk te Maastricht, respectievelijk in 1147, 1154, 1154 en 1157 (zie Camps, ONB I, nr. 50, en Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, nrs. 23, 24 en 28). In oorkonden, uitgevaardigd door de abten van Sint-Truiden, worden dergelijke sanctieformules pas vanaf het midden van de twaalfde eeuw gebruikt (zie Van Synghel, DONB, nr. 1148.09.23(na 1147.12.24), 1167.09.23(na 1166.12.24), 1175.12.24(na 1174.12.24) en 1186.12.24(na 1185.12.24)). Voor zover de overlevering ons toestaat te constateren, heeft Thorn in de elfde en twaalfde eeuw geen bisschoppelijke oorkonden uit Luik ontvangen. Wel is het opvallend dat de ongedateerde oorkonde van Reinwidis (zie Collectie Thorn, nr. 7, op paleografische gronden nu gedateerd eind 12e/begin 13e eeuw) eenzelfde anathema-sanctio bevat.

Een tweede opmerking betreft de datatio: hier ontbreekt zowel het regeringsjaar van keizer Hendrik als het episcopaatsjaar van Otbert, maar dit is niet exceptioneel.

Het feit dat het in onderhavige oorkonde uit 1102 om de oudste vermelding gaat van de adellijke heren van Horn en Kessenich, die tientallen jaren vóór de volgende liggen, is geen argument om deze oorkonde vals te verklaren.

Voorgaande beschouwingen leiden tot de volgende conclusie: de oorkonde uit 1102 van Anselm, vrij man, voor de abdij van Thorn kan worden beschouwd als het product van een ongeoefende schrijfhand die een embryonale vorm van de lussenstructuur gebruikt. Deze lussenstructuur verschijnt jaren later, in ieder geval in 1172, in een mooi uitgebalanceerde versie in een oorkonde van de abdis van Thorn. Het onderzoek naar de uitwendige en inwendige kenmerken heeft geen harde argumenten aan het licht gebracht die de vermoedens van Venner en Kersken ten aanzien van de onechtheid zouden kunnen onderbouwen. Juist het embryonaal karakter en de ongeoefende schrijfhand wijzen eerder in de richting van een vroege optekening in het begin van de twaalfde eeuw. De problematiek van het zegel blijft echter wel overeind. Het lijkt niet ondenkbaar dat het zegel, waarvan de zegelaar tot nog toe niet geïdentificeerd is, later aan deze oorkonde is bevestigd. Dit is echter geen reden om onderhavige oorkonde als een falsum te bestempelen.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1102
Economisch
Sint-Gerlach

Numéro 6

Économique

Beatrix, vrouwe van Valkenburg, maakt bekend dat Gerard Buc in aanwezigheid van haar, vele van haar ministerialen, alle inwoners van Valkenburg en verscheidene van haar getrouwen heeft verklaard dat zijn vader, heer Emmo van Klimmen, uit zijn allodiaal bezit een huis met grond te Voheim aan het klooster Sint-Gerlach heeft geschonken met het oog op zijn zielenheil en dat van zijn voorgangers. Daarenboven heeft Gerard betuigd dat zijn vader deze schenking rechtens en wettig aan het klooster heeft overgedragen in eeuwig bezit.

Beatrix heeft bezegeld.

Getuigen zijn: Adam van Borgharen, Adam van Meersen, Dirk, voogd, Reinier van Limmel, Heineman van Heer, Randolf en Godschalk van Valkenburg, en bijna alle aanzienlijke ministerialen die toebehoren aan Beatrix en aan Dirk, haar nog jonge zoon.

Beatrix, vrouwe van Valkenburg, oorkondt dat Gerard Buc ten overstaan van haar, haar ministerialen, alle inwoners van Valkenburg en haar getrouwen heeft verklaard dat zijn vader heer Emmo van Klimmen, uit zijn allodiaal bezit een huis met grond te Voheim aan het klooster Sint-Gerlach geschonken heeft en dat dit op de juiste wijze in eeuwig bezit is overgedragen.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 95, reg. nr. 2. 

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Beatrix, vrouwe van Valkenburg, van lichtbruine was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 156-157.

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 3-4, nr. 2, naar A.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 67-68, reg. nr. 2 (gedateerd tussen 1228 en 1237). – Idem, Chronologische lijst, 38, reg. nr. 67 (gedateerd 1228-1237).

Datering

Deze oorkonde kan slechts bij benadering gedateerd worden. In onderhavige oorkonde treedt Beatrix op als vrouwe van Valkenburg na de dood van Dirk I, heer van Valkenburg, namens hun zoon Dirk, ‘adhuc puero’. Terminus post quem is het overlijden van Dirk I op 4 november 1227. De terminus ante quem is het jaar 1237, wanneer Dirk II voor het eerst optreedt als heer van Valkenburg (zie Venner, ‘Het eerste ridderzegel’, 57, en Corsten, ‘Die Herren’, 178-181). 

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1227 (november 5 - 1236)
Economisch
Thorn

Numéro 6

Église

Odilia, abdis van de kerk van Thorn, maakt bekend dat Godfried, heer van Heinsberg, een zeker dienstmeisje, genaamd Aleid, toebehorend aan de kerk van Geilenkirchen, op advies en met medewerking van Gozewijn, priester, pastoor van Geilenkirchen, van die kerk heeft losgemaakt en haar aan de kerk van Thorn heeft gegeven op een dusdanige wijze dat Aleid ministeriaal is van de kerk van Thorn en dat zij onder hetzelfde recht valt als de ministerialen van de abdij van Thorn, zoals terecht is. Dit is echter aldus gedaan dat Godfried het meisje heeft toevertrouwd aan de vrije en adellijke mannen Dirk van Tüddern en Herbert van Beggendorf om dit onder zijn naam uit te voeren alsof hij dit zelf zou doen. Dirk en Herbert hebben haar inderdaad de kerk van Thorn binnengevoerd in het bijzijn van allen die waardig waren om aanwezig te zijn tot getuigenis van deze zaak. Aleid heeft zelf de eed aan de kerk afgelegd op de relieken van de heiligen om de trouw van de ministerialiteit aan de kerk van Thorn te bewaren. En aan Odilia, de abdis, heeft zij eveneens trouw beloofd zoals ministerialen die aan de abdis moeten beloven. En als Aleid kinderen baart, dan zal haar laatste zoon haar als erfgenaam opvolgen, en alle anderen, hetzij dochters, hetzij zonen, moeten verdeeld worden; het ene deel moet aan Godfried, heer van Heinsberg, toekomen en het andere zal bij de kerk van Thorn blijven. Maar als Aleid geen zoon zal hebben, dan dient de erfopvolging bij haar laatste dochter te liggen en de anderen dienen verdeeld te worden zoals hiervoor gesteld is. Bij de uitvoering van deze zaak waren ter raadgeving voor Godfried aanwezig: Gozewijn, pastoor van Geilenkirchen, Godschalk van Koslar, Hezelo van Bulo, Meiner van Trips, Adam van Volkenrath. Voor de abdis waren ter raadgeving aanwezig: Sigewiz, dekanes, Amabilia, kosteres van de kerk, en met hen het hele convent, Dirk, deken en kanunnik van Thorn, Willem, kanunnik van Thorn, Dirk van Berg, Godfried de Cimiterio (van de Kerkhof), Koenraad, Reinfried en verscheidene andere ministerialen van de kerk van Thorn die bij deze zaak aanwezig moesten zijn. Voor Godfried, heer van Heinsberg, en voor de abdis waren eveneens aanwezig uit Übach: Otto, priester en pastoor van de kerk, Dirk van Drinhausen, Gerlach van Müllenbach, Herbert van Gürzel, Hugo en verscheidene anderen die tot de abdij van Thorn behoren.

Odilia heeft bezegeld met het zegel van de kerk van Thorn.

Gedaan in 1172.

Odilia, abdis van Thorn, verklaart dat Godfried, heer van Heinsberg, het dienstmeisje Aleid, toebehorend aan de kerk van Geilenkirchen, met instemming van Gozewijn, pastoor aldaar, als ministeriaal aan de kerk van Thorn heeft overgedragen en dat haar kinderen tussen Godfried en de kerk zullen worden verdeeld.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 6. Gelinieerd, licht beschadigd.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: De censu capitali. – 2o door 16e-eeuwse hand: 1172. – 3o door 17e-eeuwse hand: V, k

Bezegeling: één op de oorkonde bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van de abdij van Thorn, van witte was. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 31-33.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 8-10, nr. 4, naar A (gedateerd 1172). – b. Habets, Archieven Thorn, 9-10, nr. 6 (gedateerd 1172), naar a.

Regest

Haas, Chronologische lijst, 29, nr. 35.

Datering

Het gebruik van de kerststijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XX, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII. De terminus ante quem wordt bepaald door het einde van de opgegeven vijfde indictie.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
(1171 december 25 -) 1172 (september 23)
Kerkelijk
Sint-Gerlach

Numéro 7

Église

Jan, proost, en convent van Heinsberg maken bekend aan magister en convent van Sint-Gerlach, niet alleen omdat zij het rechtens verschuldigd zijn, maar ook vanwege de vroomheid en het geloof waarmee zij van oudsher met elkaar verbonden waren en dat hen nu met elkaar verbindt, dat zij de broeders en de zusters, zowel geestelijken als leken van de gemeenschap van Sint-Gerlach, zullen herdenken in missen, psalmgebeden, waken, antifonen, in de eerste herdenking, in de herdenking op de zevende dag van het overlijden, op de dertigste dag, bij het jaargetijde en in alle erediensten zoals zij thans de broeders en zusters herdenken van het eigen klooster die komen te overlijden, behalve datgene wat voor Heinsberg en Sint-Gerlach te bezwarend zou zijn en schriftelijk bevestigd door beide partijen als te gevaarlijk, omdat geschreven staat ‘belooft en voldoet’, namelijk dat het klooster Sint-Gerlach de overledenen van het klooster van Heinsberg gedachtig is in die zaken waarin het klooster van Heinsberg gehouden is het klooster Sint-Gerlach niet te vergeten bij de dagelijkse psalmgezangen tot aan de dertigdaagse herdenking en ook niet bij de dagelijkse psalmlezing een jaar lang.

Gegeven te Heinsberg, op 4 maart 1241.

Jan, proost, en convent van het klooster (van Sint-Marie) te Heinsberg maken bekend aan magister en convent van Sint-Gerlach (te Houthem) dat zij van oudsher verbonden zijn en de gebruikelijke herdenkingsdiensten zullen doen voor de broeders en zusters, zowel geestelijken als leken, van hun gemeenschap, behalve wanneer beiden ingestemd en schriftelijk vastgelegd hebben dat dit te bezwarend en gevaarlijk is.

Origineel

[A]. Niet voorhanden.

Afschriften

[B]. vóór 1735, niet voorhanden, maar bekend uit de rubriek in C. – C. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 357, onder de rubriek: Copia literarum amplissimi domini Ioannis, prepositi de Heinsbergh, en in de marge: Num. 217, zonder opgave van bezegelingsplaatsen, naar [B].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Datering

Aangenomen is dat de bisschoppen van Luik omstreeks 1230 overgegaan zijn van kerststijl naar paasstijl en dat de religieuze instellingen in het bisdom dit enige tijd later hebben gevolgd, zie Camps, ONB I, XXI. Bijgevolg is voor de datering van onderhavige oorkonde het gebruik van de paasstijl verondersteld.

Theo Ebben
1242 maart 4
Kerkelijk
Thorn

Numéro 7

Économique

Reinwidis, geboren te Übach, maakt bekend dat zij door haar ouders ooit geschonken is aan het altaar van de heilige Maria van de kerk van Thorn onder het volgende recht: alle mannelijke nakomelingen zullen jaarlijks op 11 november drie penning Keuls overdragen aan dit altaar, de vrouwen daarentegen drie obolen Keuls, en wel door een getrouwe man van hun geslacht met wie zij zelf zullen instemmen. Voor de toestemming om te huwen zullen zij zes penning Keuls betalen en aldus zullen zij voortaan vrij blijven van iedere onterechte heffing of hinder door welke voogd dan ook. Bij hun dood zullen zij voor het recht dat ‘afliph’ wordt genoemd, de beste viervoeter leveren. Als zij echter geen viervoeter hebben, zullen zij het beste kledingstuk geven dat zij tijdens hun leven gebruikten.

Ieder die het zal wagen inbreuk te maken op deze oorkonde, zal geëxcommuniceerd zijn en hetzelfde lot ondergaan als Judas, de verrader van de Heer.

Er is bezegeld met het zegel van de kerk van Thorn.

Reinwidis van Übach verklaart dat zij en haar nakomelingen cijns- en keurmedeplichtig zijn aan de abdij van Thorn.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 7. 

Aantekening op de achterzijde: 1o door 16e-eeuwse hand: Littera certa (?) de Vbach Regewidis de curmede et ut sue posteri nubere possent. – 2o door 17e-eeuwse hand: J doorgestreept, V. – 2o door 18e-eeuwse hand: Littera Regewidis quod posteri eius nubere possent.

Bezegeling: één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van de abdij van Thorn (LS1).

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 11, nr. 6 (gedateerd 12e eeuw), naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 10, nr. 7 (gedateerd 12e eeuw), naar a.

Regest

Haas, Chronologische lijst, 33, nr. 50.

Datering

De onderhavige oorkonde is niet gedateerd. Franquinet en in navolging daarvan Habets hebben deze oorkonde zonder verdere argumentatie gedateerd in de twaalfde eeuw. Op paleografische gronden kan deze nader gedateerd worden eind twaalfde/begin dertiende eeuw. Het document vertoont een informeel karakter door het gebruik van een klein stuk perkament dat scheef uitgesneden is, de slordige lay-out en onregelmatige regelafstand. Tevens zijn woorden geëxpungeerd en bovengeschreven. De oorkonde is niet geschreven in een diplomatische minuskel zoals die volop in de twaalfde eeuw voorkomt, maar bevat een aantal kenmerken van het gotisch schrift (schraveringen, schuine d) met een enigszins geposeerd karakter. Dit laatste uit zich ook in het gebruik van majuskels in de woorden Marie en Martini.

Vergelijking van dit oorkondeschrift met de Limburgse oorkonden tot en met ca. 1240 heeft aangetoond dat dit type schrift niet eerder voorkomt dan rond de eeuwwisseling van de twaalfde naar de dertiende eeuw. Sterk verwant schrift is aangetroffen in een oorkonde van de abt van Kloosterrade uit de periode 1201 december 25-1211 april 30 (Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 846) en in een oorkonde van Lotharius, graaf van Hochstaden, inzake tienden te Noorbeek en ’s-Gravenvoeren uit 1204 (Ibidem, toegangsnr. 14.D022, archief Jezuïeten Maastricht, inv. nr. 55). Een datering eind twaalfde/begin dertiende eeuw ligt dan ook voor de hand.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
(eind 12e/begin 13e eeuw)
Economisch
Sint-Gerlach

Numéro 8

Économique

Dirk, heer van Valkenburg, heeft het bos dat Vorbusde wordt genoemd en hem toebehoort, gelegen in het allodium van Houthem, verkocht aan proost en klooster van Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, met de grond en opstallen om eeuwig met recht van eigendom te bezitten. Maar omdat hij dit bos voor een lager bedrag dan de correcte prijs aan het klooster heeft verkocht, schenkt hij met het oog op zijn zielenheil en dat van zijn voorgangers het mindere in de verkoop aan het klooster.

Bij deze verkoop was een aantal van zijn mannen aanwezig, namelijk: Alard van Haasdal, ridder, Adam van Borgharen, ridder, Gozewijn Dukere, ridder, en Adam, zoon van Adam van Borgharen, ridder, Gerard van Oud-Valkenburg, ridder, Willem van Beek en vele andere.

Dirk, heer van Valkenburg, heeft bezegeld.

Volgende mannen van Dirk, heer van Valkenburg, waren bij deze overeenkomst aanwezig: Alard van Haasdal, ridder, Adam van Borgharen, ridder, en Gozewijn Dukere, ridder, en zij hebben medebezegeld.

Gedaan en gegeven in maart 1241.

Dirk II, heer van Valkenburg, heeft aan proost en klooster van Sint-Gerlach (te Houthem) zijn bos Vorbusde, gelegen in het allodium te Houthem, verkocht en een deel van de koopsom aan het klooster geschonken.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 40, reg. nr. 7.

Aantekeningen op achterzijde: 1° door 13e-eeuwse hand: Littera de silva monasterii. – 2° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: A j. – 3° door 17e-eeuwse hand: 1241. – 4° door 18e-eeuwse hand: Num. 62.

Bezegeling: twee uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S2 van Dirk II, heer van Valkenburg, van groene was, beschadigd, met CS2, beschadigd. – S4 van Gozewijn Dukere, van lichtbruine was, beschadigd; en twee bevestigingsplaatsen voor de aangekondigde zegels van Alard van Haasdal, ridder, en Adam van Borgharen, ridder, (LS1) en (LS3). Voor een beschrijving en afbeelding van S2, CS2 en S4, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 157 en 160.

Afschriften

[B]. vóór 1506, authentiek afschrift, niet voorhanden, maar bekend uit [C], naar A. – [C]. 1506, niet voorhanden, maar bekend uit F, register van het klooster van Sint-Gerlach te Houthem, waarin abusievelijk de datum 13 maart 1241 vermeld staat, naar [B]. – [D]. vóór 6 mei 1594, niet voorhanden, maar bekend uit [E], authentiek afschrift door het klooster van Sint-Gerlach te Houthem ten behoeve van de Raad van Brabant, waarschijnlijk naar [B]. – [E]. 6 mei 1594, niet voorhanden, maar bekend uit F, oorkonde van Filips II, koning van Spanje, waarin de onderstaande oorkonde is geïnsereerd , naar [D]. – F. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 100-104, onder de rubriek: Confirmatio donationis piscature et venationis de anno 1594, en in de marge: Num. 62, naar [E].

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 9-10, nr. 6 (gedateerd 1241 maart), naar A.

Regesten

Haas, Inventaris Sint-Gerlach, 69-70, reg. nr. 7 (gedateerd 1241 maart). – Idem, Chronologische lijst, 43, reg. nr. 84 (gedateerd 1241 maart).

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII. Aangezien de maand maart in het paasjaar 1241 loopt van 1 tot en met 30 maart en 31 maart in 1242 valt, is zowel de datering 1-30 maart 1241 mogelijk als 31 maart 1242.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1241 (maart 29-31 of 1242 maart 1-31)
Economisch
Thorn

Numéro 8

Économique

Hildegonde, abdis, en het convent van de abdij van Thorn hebben, omdat hun kerk met grote, zware schulden is belast door branden, stormen en berovingen en zij geen mogelijkheden hebben om die schulden te betalen, en ook vaak gekweld en in het nauw gebracht worden door hun schuldeisers, uit vrees om in handen van woekeraars te vallen, na raad ingewonnen te hebben bij verstandige en aanzienlijke mannen met hun medekanunniken en ministerialen met algemene instemming het volgende toegestaan, namelijk dat de hof van Baarle met de tienden, zonder de aanhorigheden, de hof van Gilze met de tiend van Gilze, zonder de aanhorigheden, alsmede de tiend van Hemert en van Avezaath gereserveerd worden om bovengenoemde schulden te betalen, en wel in deze vorm dat de vruchten en de opbrengst van deze hoven en tienden volledig besteed zullen worden aan de voornoemde schulden tot deze volledig zijn betaald. Tot het beheer van de prebenden van de vrouwen zijn met gemeenschappelijke raad en toestemming de volgende hoven toegewezen: uit Thorn en de aanhorigheden het geheel van alle opbrengsten, behalve de kleine tiend van Thorn alleen, die toekomt aan de abdis; tot gebruik van de vrouwen worden ook de akkers van Übach toegewezen met de tiend in zijn geheel, eveneens de hof van Neer in zijn geheel, de hof van Eisden met de aanhorigheden, en eveneens de goederen van Bergeijk in hun geheel; en het eiland, gelegen tegenover Wessem, gaat over naar gemeenschappelijk gebruik. Tot het beheer van de abdis worden met algemene toestemming en instemming deze zaken aan haar toegewezen: de kleine tiend van Thorn zonder de tienden van de aanhorigheden. Ook worden aan haar de aanhorigheden toegewezen van zowel de hof van Baarle als van de hof van Gilze met al hun wisselende inkomsten, zowel feodaal als uit de dode hand. Ook moet worden toegevoegd dat alle wisselende inkomsten in de bovengenoemde hoven, zowel de feodale als die uit de dode hand, aan de abdis worden afgestaan, behalve die van Neer en Eisden, die naar het convent gaan. En er moet aan herinnerd worden dat de hof van Oeteren wordt afgestaan aan de abdis, behalve de cijns en de te verrichten diensten, en ook de hof van Grathem, als de termijn van de verplichting verlopen is, namelijk vanaf 17 september volgend op 13 juli; de cijns daarentegen en de te verrichten diensten van Oeteren worden afgestaan aan het convent.

Deze regeling is gemaakt met gemeenschappelijke instemming en toestemming van abdis en convent tot nut van de kerk van Thorn en ter aflossing van de schulden.

Deze zal ingaan op 13 juli 1234 en acht jaar duren.

Hildegonde, abdis, en het convent van de abdij van Thorn bestemmen voor een periode van acht jaar de inkomsten van een aantal goederen, waaronder de hoven met tienden te Baarle en Gilze en de tienden van Hemert en van Avezaath, ter delging van de schulden en zij verdelen het beheer van de goederen.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 13.

Uitgave

a. Dillo en Van Synghel, ONB II, 217-219, nr. 973, naar A.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
(kort voor 1234 juli 13)
Economisch
Sint-Gerlach

Numéro 9

Mentions légales

Godfried Dives (de Rijke), Manegold, Godfried, zoon van vrouwe Osa, Boudewijn de Molendino (van de Molen) en de overige schepenen van Maastricht maken bekend dat, toen er een geschil gerezen was over de goederen van Godfried van Heer, ridder, tussen proost en convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, enerzijds, en Wolter van Mesch, burger van Maastricht, Jutta en Mathilde, dochters van Adam, zoon van Godfried van Heer, en Leonius, hun voogd, anderzijds, er in aanwezigheid van schepenen van Maastricht, van meier en schepenen van Heer en van verwanten en vrienden van Jutta en Mathilde een akkoord gesloten is waarbij proost en convent van Sint-Gerlach uit die goederen van Godfried eeuwig vijf bunder akkerland, afhangend van de hof van Heer, naar erfelijk recht zullen hebben, waarmee iedere actie en geschil over deze goederen zal ophouden. Voor de volledigheid echter van deze overeenkomst hebben Wolter van Mesch, Leonius en Mathilde, moeder van Jutta en Mathilde, dochters van Adam, ten behoeve van proost en convent van Sint-Gerlach afstand gedaan van de genoemde vijf bunder in aanwezigheid van schepenen van Maastricht en van meier en schepenen van Heer. Proost en convent hebben echter evenzo ten behoeve van Wolter van Mesch, Jutta en Mathilde afstand gedaan van alle overige goederen van Godfried van Heer, ridder, zowel binnen als buiten Maastricht liggend. Bovendien is aan deze overeenkomst een zodanige voorwaarde toegevoegd dat Jutta en Mathilde, wanneer zij tot de jaren des onderscheids zijn gekomen en een geschil willen opwerpen over deze goederen, zij hierdoor weer in dezelfde veroordeling van excommunicatie zullen vervallen zoals vóór de overeenkomst en de zaak blijft in dezelfde toestand als vóór deze overeenkomst. Dan zal tegen hen worden geprocedeerd volgens de retroacta naar kerkelijk recht zoals men ten tijde van de overeenkomst zou procederen.

Deze overeenkomst is gemaakt in de maand april 1253.

Op verzoek van Leonius en Mathilde, moeder van Jutta en Mathilde, hebben Godfried Dives (de Rijke), Manegold, Godfried, zoon van vrouwe Osa, en Boudewijn de Molendino (van de Molen), schepenen van Maastricht, deze oorkonde bezegeld en aan proost en convent van Sint-Gerlach gegeven.

Schepenen van Maastricht oorkonden inzake het geschil over goederen van Godfried van Heer, ridder, tussen proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem) enerzijds en Wolter van Mesch, burger van Maastricht, Jutta en Mathilde, dochters van Adam, zoon van Godfried van Heer, en hun voogd Leonius anderzijds dat ten overstaan van hen, meier en schepenen van Heer en verwanten en vrienden van Jutta en Mathilde overeengekomen is dat proost en convent van Sint-Gerlach uit de betwiste goederen vijf bunder akkerland, afhangend van de hof van Heer, naar erfelijk recht zullen hebben. Wolter, Leonius en Mathilde, moeder van Jutta en Mathilde, hebben ten behoeve van proost en convent afstand gedaan van genoemde vijf bunder en proost en convent hebben op hun beurt ten behoeve van Wolter, Jutta en Mathilde ook afstand gedaan van alle overige goederen van Godfried van Heer, zowel binnen als buiten Maastricht.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 34, reg. nr. 8. Gelinieerd.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: Littera de Heer. – 2o door laatste kwart 14e-eeuwse hand: X. – 3o door 17e-eeuwse hand: 1253. – 4o door 18e-eeuwse hand: Litere Godefridi de 5 bonnariis in Here, num. 75. 

Bezegeling: vier uithangend bevestigde, dubbel doorgestoken zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Godfried Dives, schepen van Maastricht, van witte was, beschadigd. S2 van Manegold, schepen van Maastricht, van witte was, beschadigd. S3 van Godfried, zoon van vrouwe Osa, schepen van Maastricht, van witte was, beschadigd. S4 van Boudewijn de Molendino, schepen van Maastricht, van witte was, beschadigd. Voor een beschrijving van S1, S2, S3 en S4, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 160-162.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 121-122, onder de rubriek: Litere Godefridi de 5 bonnariis terre arabilis de Here hereditarie possidendis, en in de marge: Num. 75, met opgave van vier bezegelingsplaatsen, naar A.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 10-12, nr. 7 (gedateerd april 1253), naar A. b. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 3-4, nr. 1253.04.00 (met vertaling), (gedateerd april 1253), naar A.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 70, reg. nr. 8. (gedateerd april 1253). – Idem, Chronologische lijst, 48, reg. nr. 101 (gedateerd april 1253).

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII. Aangezien het paasjaar 1253 loopt van 18 maart 1253 tot 10 april 1254, is zowel de datering 18-30 april 1253 mogelijk als 1-9 april 1254. 

Ontstaan

De schrijfhand van onderhavige oorkonde vertoont gelijkenis met die in de oorkonde van Dirk II, heer van Valkenburg, d.d. 1254.07.05, én met de hand die vier jaar later twee oorkonden mundeerde voor het klooster Sint-Gerlach, zie infra nrs. 10, 13 en 14. Deze originelen hebben ook eenzelfde opmaak: de scriptor heeft de oorkondetekst niet op de aangebrachte liniёring geschreven, maar ruim boven deze lijnen.

Jan Hartmann
1253 april (18-30 of 1254) april (1-9)
Juridisch
Thorn

Numéro 9

Économique

Hendrik, hertog van Limburg en graaf van Berg, maakt bekend dat abdis en convent van de abdij van Thorn een hoeve te Drinhausen hebben overgedragen aan Jan, geestelijke van Körrenzig en kanunnik van Luik. Jan heeft die hoeve met een zekere som geld ingelost om deze vrij te bezitten zolang hij leeft, elk recht van zijn erfgenamen uitgesloten. Na zijn overlijden zullen de bovengenoemde goederen vrij aan de kerk van Thorn toevallen op een zodanige wijze dat niemand van zijn erfgenamen zich onder het mom van gerechtigd erfgenaam in het bezit zal stellen van deze goederen.

Hendrik heeft bezegeld.

Gedaan in december 1235.

Hendrik IV, hertog van Limburg en graaf van Berg, maakt bekend dat abdis en convent van Thorn aan Jan, geestelijke van Körrenzig en kanunnik van Luik, voor de duur van zijn leven een hoeve te Drinhausen hebben overgedragen.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 14. 

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: De curte de Drinhusen. – 2o door 16e-eeuwse hand: Donatio, 1235. – 3o door 17e-eeuwse hand: J, V.

Bezegeling: één afhangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Hendrik IV, hertog van Limburg en graaf van Berg, van witte was, beschadigd; met beschadigd tegenzegel CS1. Voor een beschrijving en afbeelding van S1 en CS1, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 38-39.

Afschrift

B. eerste helft 15e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis Thorensis, 966-1600, p. 97 (oude fol. 53r), onder de rubriek: E, De censu in Bergheyke, naar A.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 13-14, nr. 8 (gedateerd 1235 december), naar B. – b. Habets, Archieven Thorn, 13-14, nr. 14 (gedateerd 1235 december), naar A.

Regest

Haas, Chronologische lijst, 43, nr. 83 (gedateerd 1235 december).

Datering

Aangenomen is dat de bisschoppen van Luik omstreeks 1230 overgegaan zijn van kerst- naar paasstijl en dat de religieuze instellingen in het bisdom Luik dit pas enige tijd later hebben gevolgd, zie Camps, ONB I, XXI. Bijgevolg is voor de datering van onderhavige oorkonde het gebruik van de kerststijl verondersteld. Het is niet voor de hand liggend dat deze oorkonde tot stand is gekomen in de omgeving van de oorkonder, de hertog van Limburg, aangezien Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, XVI-XVII, stelden dat er geen bewijs is voor een hertogelijke kanselarij in deze periode. Voor de oorkonden uit de periode tussen 1200-1230 hebben zij het gebruik van kerststijl in de hertogelijke oorkonden aangenomen. Indien onderhavige oorkonde toch in het milieu van de hertog van Limburg zou zijn ontstaan én gedateerd zijn naar de paasstijl, dan dateert deze oorkonde uit de periode 1-31 december 1235. 

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1235 december (1-24)
Economisch
Sint-Gerlach

Numéro 10

Économique

Dirk, heer van Valkenburg, heeft in handen en bezit van proost en convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, negen bunder land uit zijn goederen te Hatersbruc gesteld en vier in zijn allodium te Houthem, met de opbrengst en het gebruik, alsmede een cijns van vijftien schelling Luiks die het klooster hem jaarlijks verschuldigd is voor de inkomsten van vier mark die hij aan het klooster heeft geschonken. Dirk heeft bepaald dat deze vier mark als volgt moet worden uitgekeerd: bij het jaargetijde van vrouwe Berta, zijn overleden echtgenote, een pitantie van één mark aan het convent; van de overige drie mark zal dagelijks in eeuwigheid door proost en convent een mis voor alle overledenen worden opgedragen. Indien Dirk of zijn erfgenamen het zouden willen, kunnen zij aan proost en convent veertig mark Keuls geven om de inkomsten van vier mark te kopen, waarmee de pitantie zal worden gedaan en de missen opgedragen; en zo zal de genoemde grond en cijns weer vrij aan Dirk of aan zijn erfgenamen terugvallen.

Getuigen zijn: Engelbert, broer van Dirk, heer van Valkenburg, aartsdiaken van Luik, Alard van Haasdal, Gozewijn Dukere en Adam van Borgharen, ridders.

Dirk, heer van Valkenburg, zijn broer Engelbert, aartsdiaken van Luik, Alard van Haasdal, Gozewijn Dukere en Adam van Borgharen hebben bezegeld.

Gedaan en gegeven op 5 juli 1254.

Dirk II, heer van Valkenburg, schenkt aan proost en convent van het klooster Sint-Gerlach negen bunder land te Hatersbruc, vier in zijn allodium te Houthem en een cijns van vijftien schelling Luiks die het klooster hem verschuldigd was wegens een eerdere schenking van vier mark. Hij bepaalt tevens dat het klooster gehouden is daaruit jaarlijks een mark te bestemmen voor de pitantie bij het jaargetijde van zijn echtgenote Berta en drie mark voor het eeuwigdurend opdragen van een dagelijkse mis voor de overledenen.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 152, reg. nr. 9. Gelinieerd.

Aantekeningen op de achterzijde: 1° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: Littera de IX bonuaria terre et de IIII bonuaria etcetera. – 2° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: L j. – 3° door 17e-eeuwse hand: 1254. – 4° door 18e-eeuwse hand: Num. 70.

Bezegeling: drie uithangend bevestigde, dubbel doorgestoken zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Dirk II, heer van Valkenburg, van bruine was, beschadigd, met CS1, beschadigd. S2 van Engelbert (van Valkenburg), aartsdiaken van Luik, van groene was, beschadigd. S3 van Alard van Haasdal, ridder, van bruine was, gaaf; en twee bevestigingen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van Gozewijn Dukere, ridder, en Adam van Borgharen, ridder, (SD4 en SD5). Voor een beschrijving en afbeelding van S1, S2 en S3, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 158, 150-151 en 160.

Afschrift

B. 1736, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 115-116, onder de rubriek: Littere Theodorici, domini de Valckenburgh, de novem bonnariis terre et quatuor (verbeterd uit andere letters) iacentibus in Hatersbruc et in Holtheijm, en in de marge: Num. 70, met opgave van vijf bezegelingsplaatsen, naar A.

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 12-13, nr. 8, naar A.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 70-71, reg. nr. 9. – Idem, Chronologische lijst, 48, reg. nr. 102.

Ontstaan

De schrijfhand van onderhavige oorkonde vertoont gelijkenis met die in een schepenoorkonde van Maastricht uit 1254 inzake een geschil waarbij proost en convent van Sint-Gerlach betrokken zijn, alsmede met de hand die vier jaar later twee oorkonden mundeerde voor het klooster Sint-Gerlach, zie infra nrs. 9, 13 en 14. Deze originelen hebben ook een identieke karakteristieke opmaak: de scriptor heeft de oorkondetekst niet op de aangebrachte liniёring geschreven, maar ruim boven deze lijnen.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1254 juli 5
Economisch
Thorn

Numéro 10

Économique

Hildegonde, abdis, en het Onze-Lieve-Vrouwekapittel van Thorn hebben met eendrachtige raad en algemene instemming de tiend die ze hebben in de Tielerwaard, in Hemert of in de parochie van dat dorp, alsmede de inkomsten die ze in Avezaath bezitten, overgedragen aan abt en convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht tegen een jaarlijkse eeuwigdurende pacht van zes mark Keuls, volgens de dagkoers, waarbij twaalf schelling Keuls te rekenen is voor één mark. Hieraan is toegevoegd dat het hiervoor bepaalde geld jaarlijks aan hen in de kerk van Thorn moet worden betaald op 1 mei. Bovendien bepalen zij dat degene die te zijner tijd abt van de Sint-Paulusabdij zal zijn, hun kerk te Hemert van degene zal ontvangen die dan abdis van Thorn zal zijn, en dat de abt de tiend, allodia en andere inkomsten die nu tot de pastorie van die kerk horen, vrij en rustig mag bezitten.

Abt en convent van de Sint-Paulusabdij hebben deze oorkonde doen bekrachtigen met het zegel van de abdij van Thorn, waarbij zij absoluut en uitdrukkelijk afzien van ieder verweer, elke actie en een beroep op bescherming, gebaseerd op welke titel van welk kerkelijk of wereldlijk recht dan ook inzake de voornoemde zaken.

Gedaan in aanwezigheid van het kapittel van Thorn en in bijzijn van de getuigen: Dirk, deken van Thorn, Koenraad, kanunnik van Thorn, Hendrik, ridder, Marsilius, Gerard en verscheidene anderen.

Gegeven op 27 april 1237.

Hildegonde, abdis, en het Onze-Lieve-Vrouwekapittel van Thorn geven aan abt en convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht de tiend van Hemert en de inkomsten te Avezaath tegen een jaarlijkse eeuwigdurende pacht van zes mark Keuls en bepalen dat de abt van de Sint-Paulusabdij de inkomsten van het personaat zal bezitten na het overlijden van de pastoor van Hemert.

Origineel

[A]. Niet voorhanden, maar bekend uit B.

Afschrift

B. 1269 maart 25, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 16, vidimus door Amelis, domdeken, en Steven, deken van de Sint-Pieterskerk te Utrecht, naar [A].

Uitgave

a. Heeringa, OSU II, 312-313, nr. 909, naar B.

Samenhang

Voor het vidimus van de domdeken en de deken van de Sint-Pieterskerk te Utrecht d.d. 1269 maart 25, zie Collectie Thorn, nr. 29.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1237 april 27
Economisch
Sint-Gerlach

Numéro 11

Économique

Wolter, gardiaan (van de minderbroeders) te Maastricht, vaardigt een oorkonde uit inzake de onrechtmatig verworven goederen van Gerard van Scherwier, ridder, naar aanleiding van diens schenking van 30 mark die Adam van Nuth, ridder, hem verschuldigd was. (Deperditum)

Origineel

Niet voorhanden.

Afschrift

Niet voorhanden.

Vermelding

Deze oorkonde is bekend uit de dispositio van een oorkonde van Gerard van Scherwier, ridder, zie infra nr. 12, alwaar onderhavige oorkonde wordt vermeld: sub tali forma quod si bona mea iniuste acquisita, que plenius invenientur in litera quam Wolterus, gardianus Traiectensis, super ordinationem mee legationis conscripsit de triginta marcis quas Adam, miles, de Nutte debet mihi, persolvi enim poterunt de proventibus fructuum terre prenominate, persolvuntur de anno in annum quoadusque secundum tenorem dicte litere competenter fuerint persoluta.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

(vóór 9 juli 1257)
Economisch
Thorn

Numéro 11

Économique

Hildegonde, abdis, en het convent van de abdij van Thorn hebben, zozeer belast met zware schulden dat ondraaglijke rentes hen bedreigen, uit urgente noodzaak met unanieme instemming de opbrengst van vijf mark Keuls, die zij jaarlijks op 1 oktober ontvangen van de hoevenaars die tot de hof van Baarle behoren en op de daaropvolgende 9 oktober van de hoevenaars die tot de hof van Gilze behoren, verkocht aan Godfried, heer van Breda, om volgens erfelijk recht door hem en zijn opvolgers te bezitten en te ontvangen uit de jaarlijkse cijns die tot deze hoven behoort. Indien deze hoevenaars deze cijns echter niet aan Godfried betalen op de genoemde tijdstippen, dan zal hij hun onderpanden ontvangen en vergoeding van hen eisen volgens vonnis van de schepenen, en hij zal die vergoeding tot zijn eigen gebruik in handen krijgen. Daar wordt bovendien aan toegevoegd dat Godfried, heer van Breda, ter erkenning van dit contract de penningen Keuls jaarlijks op 10 oktober zal betalen.

Robert, bisschop van Luik, heeft de genoemde verkoop en koop voor rechtsgeldig gehouden en deze goedgekeurd door middel van een oorkonde, bekrachtigd met zijn zegel. Hendrik, hertog van Lotharingen en Brabant, die in de voornoemde plaats de oppervoogd is van de abdij van Thorn, heeft ingestemd met deze verkoop en koop en heeft die met zijn oorkonde geratificeerd.

Abdis en convent van Thorn hebben deze oorkonde laten opmaken en aan Godfried overgedragen, bekrachtigd met hun zegels.

Als getuigen waren aanwezig: Hendrik Berthout, heer Gillis van Breda, Gillis van Berlaar, ridder, Anselm van Gastel, ridder, Daniël van Zele, Anselm Heys, Hendrik van Baarle, Rudolf Necke en verscheidene anderen.

Gedaan en gegeven in december 1243.

Hildegonde, abdis, en het convent van de abdij van Thorn verkopen met toestemming van de bisschop van Luik en de hertog van Brabant aan Godfried IV, heer van Breda, vijf mark Keuls uit de cijns die de grondgebruikers van de hoven te Baarle en Gilze jaarlijks aan de abdij verschuldigd zijn.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, voorl. inv. nr. 2218.

Uitgave

a. Dillo en Van Synghel, ONB II, 262-264, nr. 995, naar A.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1243 december
Economisch
Sint-Gerlach

Numéro 12

Économique

Gerard van Scherwier, ridder, heeft met het oog op zijn zielenheil en dat van zijn voorgangers een halve hoeve akkerland geschonken uit zijn allodium tussen Swier en Laar aan het klooster Sint-Gerlach. Indien de door hem onrechtmatig verkregen goederen - waarover meer te vinden is in de oorkonde van Wolter, gardiaan te Maastricht, met de regeling van Gerards legaat inzake de dertig mark die Adam van Nuth, ridder, aan hem verschuldigd is -, ook kunnen worden betaald uit de opbrengsten van de voornoemde halve hoeve, dan zullen deze van jaar tot jaar worden betaald tot ze volgens de inhoud van die oorkonde geheel zijn afgelost. Na de aflossing van de onrechtmatig verkregen goederen zal het klooster Sint-Gerlach de halve hoeve vrij en ongestoord erfelijk bezitten, op voorwaarde dat het convent ieder jaar vier jaargetijden zal houden op het gebruikelijke tijdstip, namelijk van zijn vader, moeder, hemzelf en zijn vrouw. Bovendien zal het convent voor zijn zielenheil en dat van zijn voorgangers eeuwig wekelijks op zaterdag één mis van de heilige Maagd opdragen; de pitantie voor het convent zal op elk van de genoemde jaargetijden worden uitgekeerd uit de opbrengsten van de halve hoeve, namelijk voor de priester een halve sister wijn Maastrichtse maat en voor iedere zuster een kwart.

Gerard van Scherwier en Alard van Haasdal, ridder, hebben bezegeld.

Gedaan te Scherwier in aanwezigheid van de gardiaan te Maastricht en zijn medebroeder Hendrik, eertijds kanunnik van Sint-Kunibert te Keulen, van Gerard, zoon van Gerard van Scherwier, en van zijn echtgenote Agnes.

Gegeven op 9 juli 1257.

Gerard van Scherwier, ridder, schenkt aan het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) een halve hoeve akkerland uit zijn allodium tussen Swier en Laar op voorwaarde dat daaruit een schuld van 30 mark wordt afgelost en dat het klooster eeuwigdurend zijn jaargetijde en dat van zijn echtgenote Agnes en zijn ouders zal houden, de missen zal opdragen en een pitantie zal uitkeren.

Origineel

[A]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met twee zegels.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 188-189, nr. 126, onder de rubriek: Anniversarium Gerardi de Scherwire, en in de marge: Num. 126, met opgave van twee bezegelingsplaatsen, naar [A].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Samenhang

In onderhavige oorkonde wordt melding gemaakt van een oorkonde van Wolter, gardiaan van de minderbroeders te Maastricht, inzake de ten onrechte verworven goederen door Gerard van Scherwier, ridder: si bona mea iniuste acquisita, que plenius invenientur in litera quam Wolterus, gardianus Traiectensis, super ordinationem mee legationis conscripsit. Voor dit deperditum, zie infra nr. 11.

Theo Ebben
1257 juli 9
Economisch
Thorn

Numéro 12

Économique

Hildegonde, abdis, en het convent van Onze-Lieve-Vrouw van Thorn maken bekend dat de abdis door gemeenschappelijk besluit en met algemene instemming afgescheiden is van de kerk ten aanzien van de inkomsten die zij jaarlijks kan heffen en die haar zijn toegewezen en dat zij de hieronder vermelde goederen zo lang ze leeft zonder enige verplichting tot haar kerk zal ontvangen en voor haar eigen gebruik aanwenden. De kerk zal echter de goederen en inkomsten die haar hier zijn toegewezen, zonder tegenspraak ontvangen. Aan het convent van Thorn zal zodoende blijven: de hof te Thorn in zijn geheel met elke tiend, cijns en pacht; de keurmeden die vervallen in de genoemde hof, vallen toe aan het convent; ook zal de hof te Thorn, De Fine (Van den Einde), in de genoemde plaats voor het convent blijven. Ook is tussen abdis en convent overeengekomen dat de helft van de goederen van de kerk in Bocholt voor het ene deel aan de kerk blijven en het andere aan de abdis. Tevens zal het convent ieder jaar uit de tiend te Baexem 36 malder rogge en de cijns van Cobbenhese ontvangen. Ook de hele hof te Neer met zijn toebehoren valt toe aan het convent, behalve de jaargedingen. Ook zal het convent te Avezaath en Hemert jaarlijks zes mark Keuls ontvangen. Ook wordt de hof te Eisden, Bergeijk en Übach met zijn toebehoren aan het convent afgestaan, met uitzondering van de jaargedingen. Ook worden aan het convent veertien bunder land, gelegen in het eiland van Wessem, afgestaan en de pacht die Engelbert daar betaalt. Aan de abdis daarentegen blijven de groene weiden van Thorn en de cijns die daarvan wordt betaald. Aan haar worden afgestaan: de hele nieuwe cijns en nieuwe pacht en de novale tiend in Baexem; de gehele kleine tiend, de molen in Leveroy en de molen in Dasselre; de hele tiend van Beersel en van Rode; de hele pacht van Ell en van Haler; de hof van Oeteren met zijn toebehoren; alle goederen in Gilze en Baarle; alle rechten van overleden mannen, zowel ministerialen als laten die toebehoren aan de kerk van Thorn; één derde van het hooi dat groeit bij Thorn; de helft van het stro van de tiend in Thorn; de hof te Grathem met zijn toebehoren; al het land in het eiland van Wessem, uitgezonderd de veertien voornoemde bunder. De abdis zal ook jaarlijks de inkomsten innen van haar prebende, zoals zij gewoon was. En door deze overeenkomst is de abdis volledig kwijtgescholden door het convent op een wijze dat zij niet gehouden wordt om iets voor het convent te beheren noch voor de bedienaren van de kerk. Maar mocht het convent onrecht worden aangedaan, dan zal de abdis de rechten van het convent verdedigen. En het convent zal de prebenden ontvangen uit de voornoemde toegewezen goederen en zal aan Gerard, deken van Maastricht, en Hendrik, kanunnik van Maastricht, medekanunniken, hun prebenden toewijzen. En het zal aan allen die enig recht hebben op de kerk van Thorn, zowel ministerialen als schepenen en ambtenaren, genoegdoening verlenen uit deze goederen. Ook zal de abdis niet zonder de kerk en de kerk niet zonder de abdis de bossen kunnen kappen noch op enigerlei wijze vervreemden. En evenmin kan de abdis de kerkgoederen ooit opnieuw verkopen of er iemand mee belenen.

Hendrik, hertog van Limburg, en Otto, graaf van Gelre, voogden van de abdij van Thorn, hebben bezegeld, evenals de abdis, het convent en R. van Brempt, voogd van de abdij.

Gedaan en gegeven in juni 1244.

Hildegonde, abdis, en het convent van de abdij van Thorn maken een onderlinge verdeling van de goederen en inkomsten te Thorn, Bocholt, Baexem, Cobbenhese, Neer, Avezaath, Hemert, Eisden, Bergeijk, Übach, Wessem, Leveroy, Dasselre, Beersel, Rode, Ell, Haler, Oeteren, Gilze, Baarle en Grathem.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 20.

Uitgave

a. Dillo en Van Synghel, ONB II, 264-266, nr. 996, naar A.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1244 juni
Economisch
Sint-Gerlach

Numéro 13

Église

Jan, proost, en convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, maken bekend dat zij eendrachtig en gezamenlijk over zekere goederen volgende beschikking en regeling hebben gemaakt: het convent draagt zekere akkers, die op verschillende plaatsen liggen en door begunstigers en vrienden toegewezen zijn aan de refter van het klooster, alsmede de inkomsten van de pitanties die de proost jaarlijks op het jaargetijde van gelovigen, zowel mannen als vrouwen, toekende uit de uithof van het klooster uit de goederen die deze bij hun overlijden aan het klooster hadden geschonken, over aan de proost om aan te wenden voor het gemeenschappelijk gebruik van het klooster. De proost heeft echter voor die akkers en inkomsten van de pitanties alle goederen aan het convent toegewezen die het klooster heeft in het gebied van Klimmen bij het dorp Heek, om geheel en eeuwig te houden zoals de proost jaarlijks gehouden was de jaarcijnsen en overige rechten te voldoen over de akkers die aan hem zijn overgedragen; dus ook het convent zal de cijns betalen uit die goederen. En als enkele daarvan rechtens moeten worden betaald met de vijf schelling Luiks die het klooster jaarlijks verschuldigd is aan Aleid, non van Sint-Gerlach, zolang ze leeft, dan zal het convent dat ieder jaar betalen. Daarenboven moeten de pitanties die de proost uit de uithof bij de vermelde jaargetijden gewoon was uit te keren uit de opbrengst van de voornoemde goederen die aan het convent waren toegewezen, jaarlijks eeuwig ten behoeve van het convent worden uitgekeerd. De overige inkomsten daaruit zullen echter worden aangewend ten behoeve van pitanties of de refter van het convent volgens de beschikking van de meer gevorderden, voor zover bruikbaar en nuttig.

Gedaan en geregeld te Sint-Gerlach, in februari 1257.

Proost en convent hebben bezegeld.

Jan, proost, en convent van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) maken bekend dat het convent de goederen die voor de refter bestemd zijn en de inkomsten van de pitanties die de proost jaarlijks bij de jaargetijden toekent uit de uithof van het convent, aan de proost schenkt ten bate van het hele convent, waarbij de proost op zijn beurt de goederen te Heek onder Klimmen aan het convent toewijst.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 52, reg. nr. 10. Gelinieerd.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 17e-eeuwse hand: De Heick, 1257. – 2o door 18e-eeuwse hand: Num. 79, 1257.

Bezegeling: twee bevestigingsplaatsen waarvan slechts twee snedes in de pliek zichtbaar zijn, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van de oorkonders (LS1 en LS2).

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 125-126, onder de rubriek: Divisio redituum inter prepositum et conventum ecclesie sancti Gerlaci, en in de marge: Num. 79, met opgave van twee bezegelingsplaatsen, naar A.

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 13-14, nr. 9 (gedateerd 1257 februari), naar A.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 71, reg. nr. 10 (gedateerd 1257 februari). – Idem, Chronologische lijst, 50-51, reg. nr. 109 (gedateerd 1257 februari).

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Ontstaan

Deze oorkonde is geschreven door dezelfde hand die een paar maanden later de oorkonde van Adam van Amby mundeerde ten behoeve van het klooster Sint-Gerlach, zie infra nr. 14. Deze hand is ook sterk verwant aan de schrijfhand die in 1254 een oorkonde voor de heer van Valkenburg schreef en een schepenoorkonde van Maastricht inzake een geschil waarbij proost en convent van Sint-Gerlach betrokken zijn, 9, 10, 13 en 14. Deze originelen hebben ook eenzelfde karakteristieke opmaak: de scriptor heeft de oorkondetekst niet op de aangebrachte liniёring geschreven, maar ruim boven deze lijnen.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1258 februari
Kerkelijk
Thorn

Numéro 13

Économique

Elisabeth, kloosterzuster van Thorn, schenkt gezond van lichaam en geest al haar goederen en alles wat ze heeft, afhangend van de kerk van Thorn, aan die kerk, namelijk: veertien bunder akkerland in het grondgebied van Wessem, in de plaats die het Eiland wordt genoemd; vier bunder, gelegen naast de akkers van de kerk van Thorn, in het grondgebied van Thorn; zeven schelling Keuls met vijf kapoenen die Gerard en de weduwe Lieburgis verschuldigd zijn aan de kerk van Thorn omwille van pacht in het dorp Thorn; achttien malder rogge die aan Elisabeth verschuldigd zijn in de molen van Ittervoort met twaalf kapoenen; twaalf malder rogge die eveneens verschuldigd zijn in de molen van Grathem en twaalf bunder in het grondgebied van Heeze. Elisabeth heeft dit allemaal wettig door koop verworven van degene van wie deze waren, afhangend van de kerk van Thorn als leengoederen, en wel op een zodanige wijze dat van de voornoemde goederen jaarlijks acht pond Leuvens wordt afgestaan aan de priester die het altaar van de heilige Catharina bedient, gelegen in de crypte van de kerk van Thorn, die de abdis, convent en kanunniken gezamenlijk verlenen uit de eerste inkomsten van die goederen. De rest valt ten deel aan de abdis, het convent en de kanunniken die in de kerk van Thorn resideren op de dag van het jaargetijde van Elisabeth. En die dag zullen de inkomsten van twaalf penning Luiks aan de armen worden gegeven voor haar zielenheil. Eveneens laat Elisabeth na haar dood aan de kerk van Thorn zes mark Luiks na die Hildegonde en Conoa, haar man, haar verschuldigd zijn wegens de koop van een stuk land in het grondgebied naast Horn. Deze zes mark zal gelijkelijk verdeeld worden onder abdis, convent en kanunniken. En in dit alles behoudt Elisabeth zich, zolang ze leeft, het vruchtgebruik voor.

Elisabeth heeft aan het officialaat van Luik gevraagd om te bezegelen, samen met de abdis en het convent. Vooral echter heeft zij het voorafgaande vrij en volledig opgedragen op het altaar van Onze-Lieve-Vrouw van Thorn op de vermelde wijze, 7 april 1252.

a in de editie van Camps staat abusievelijk Amo.

Elisabeth, kloosterzuster van Thorn, legateert onder voorbehoud van haar vruchtgebruik aan de kerk van Thorn en het altaar van Onze-Lieve-Vrouw al haar goederen, leengoederen en de inkomsten uit de cijnzen, gekocht te Wessem, Thorn, Heeze en op de molens van Ittervoort en Grathem. Hiervan is jaarlijks acht pond Leuvens bestemd voor de priester van het altaar van Sint-Catharina in de kerk van Thorn; het resterende deel is toegewezen aan abdis, convent en kanunniken met de verplichting om op haar jaargetijde twaalf penning Luiks uit te keren aan de armen. Tevens laat Elisabeth na haar dood zes mark Luiks na die Hildegonde en haar man Cono haar verschuldigd zijn voor de koop van een stuk land in het grondgebied naast Horn, gelijkelijk te verdelen onder abdis, convent en kanunniken.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 23.

Uitgave

a. Camps, ONB I, 324-325, nr. 245, naar A.

Samenhang

Onderhavige oorkonde is de vooroorkonde van de oorkonde van N. de Maceriis, kanunnik van het Sint-Janskapittel te Luik en officiaal van Luik, d.d. 1252.04.08 (zie Collectie Thorn, nr. 14). Deze oorkonden vertonen geen schriftverwantschap.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1252 april 7
Economisch
Sint-Gerlach

Numéro 14

Économique

Adam van Amby, ridder, heeft in het bezit van zijn verstand en gezond van geest en lichaam en na overleg met en met instemming van zijn kinderen Jan, Waltelm, Agnes en Catharina, met het oog op zijn zielenheil een hoeve akkerland in het grondgebied van Borgharen geschonken in handen en bezit van proost en convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, op voorwaarde dat zijn nakomelingen die dit akkerland na zijn dood erfelijk naar cijnsrecht van het klooster zullen houden, belast zijn met de uitkering van twee mark Keuls bij het jaargetijde van Adam aan proost en convent voor de pitantie, die eeuwig ieder jaar volgens de raad van de oudere broeders en zusters verdeeld moeten worden zoals nuttig en gepast is. Hieraan wordt de voorwaarde toegevoegd dat, als de nakomelingen van Adam in gebreke blijken te zijn in de betaling van de genoemde twee mark, dat dan proost en convent na voorafgaande aanmaningstermijn van vijftien dagen het genoemde land onder competente getuigenis in bezit zullen nemen, waarbij Dirk, heer van Valkenburg, hen in het bezit zal handhaven, met de oogst van de vruchten, en dat zij het voornoemde land net zo lang als eigen goederen in hun bezit zullen houden totdat hun volledige voldoening zal gegeven zijn voor de betaling van de genoemde penningen en voor de schade en het ongemak dat ze hebben gehad door het nalaten van de betaling.

Verder zullen zijn nakomelingen de hoeve land niet zonder de toestemming en wil van proost en convent kunnen verkopen en ook niet van het klooster kunnen vervreemden door enige andere verplichting. Proost en convent echter zullen geen enkele macht hebben om de voornoemde cijns te verkopen of te bezwaren, of op enige wijze van het klooster te vervreemden.

Op verzoek van Adam van Amby hebben bezegeld: Dirk, heer van Valkenburg, heer Engelbert, zijn broer, aartsdiaken van Luik, Alard van Haasdal, Adam van Borgharen, ridders.

Gedaan en gegeven te Valkenburg, in aanwezigheid van Dirk, heer van Valkenburg, Alard van Haasdal, Adam van Borgharen en Waltelm van Heer, ridders, in december 1258.

Adam van Amby, ridder, draagt met instemming van zijn kinderen Jan, Waltelm, Agnes en Catharina een hoeve akkerland over in het grondgebied van Borgharen aan proost en convent van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem), en bepaalt dat zijn nakomelingen die deze hoeve na zijn dood naar cijnsrecht houden, belast zijn met de uitkering van een jaarlijkse erfrente van twee mark Keuls bij zijn jaargetijde. Indien zij in gebreke blijven, zullen proost en convent zich in het bezit mogen stellen van het land en in het bezit worden gehandhaafd door Dirk II, heer van Valkenburg.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 153, reg. nr. 11. Gelinieerd.

Aantekeningen op de achterzijde: 1° door 13e-eeuwse hand: Bona de Haren. – 2° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: M. – 3° door mogelijk 16e-eeuwse hand: [***] sancti Gerlaci, 1258.

Bezegeling: twee dubbel doorgestoken, uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S2 van Engelbert (van Valkenburg), aartsdiaken van Luik, van witte was, beschadigd. – S3 van Alard van Haasdal, ridder, van witte was, beschadigd; en twee bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van Dirk II, heer van Valkenburg, en Adam van Borgharen, ridder, (LS1 en LS4). Voor een beschrijving en afbeelding van S2 en S3, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 150-151 en 160.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 128-129, onder de rubriek: Donatio Ade de Ambiie, militis, de uno manso terre arabilis in territorio de Haren, en in de marge: Num. 82, met opgave van vier bezegelingsplaatsen, naar A.

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 14-16, nr. 10, naar A.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 71, reg. nr. 11. – Idem, Chronologische lijst, 51, reg. nr. 112.

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Ontstaan

Deze oorkonde is geschreven door de dezelfde hand die een paar maanden eerder de oorkonde van proost en convent van het klooster Sint-Gerlach mundeerde, zie infra nr. 13. Deze hand is ook sterk verwant aan de schrijfhand die in 1254 een oorkonde voor de heer van Valkenburg schreef en een schepenoorkonde van Maastricht inzake een geschil waarbij proost en convent van Sint-Gerlach betrokken zijn, zie infra nrs. 9, 10,13 en 14. Deze originelen hebben ook eenzelfde identieke karakteristieke opmaak: de scriptor heeft de oorkondetekst niet op de aangebrachte liniёring geschreven, maar ruim boven deze lijnen.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1258 december
Economisch
Thorn

Numéro 14

Économique

N. de Maceriis, kanunnik van het Sint-Janskapittel te Luik en officiaal van Luik, maakt bekend dat Elisabeth, kloosterzuster van Thorn, gezond van lichaam en geest, in zijn aanwezigheid voor haar zielenheil en dat van alle kloosterzusters van Thorn en van haar voorgangers al haar goederen en alles wat ze heeft, afhangend van de kerk van Thorn, aan die kerk heeft nagelaten en op het altaar van Onze-Lieve-Vrouw van Thorn heeft opgedragen, namelijk: veertien bunder akkerland in het grondgebied van Wessem, in de plaats die het Eiland wordt genoemd; vier bunder, gelegen naast de akkers van de kerk van Thorn, in het grondgebied van Thorn; zeven schelling Keuls met vijf kapoenen die Gerard en de weduwe Lieburgis verschuldigd zijn aan de kerk van Thorn omwille van pacht in het dorp Thorn; achttien malder rogge die aan Elisabeth verschuldigd is in de molen van Ittervoort, met twaalf kapoenen; twaalf malder rogge die eveneens verschuldigd zijn in de molen van Grathem en twaalf bunder in het grondgebied van Heeze. Elisabeth heeft dit allemaal wettig door koop verworven van degenen van wie deze waren, als leengoederen afhangend van de kerk van Thorn, en wel op een zodanige wijze dat van de voornoemde goederen jaarlijks acht pond Leuvens wordt afgestaan aan de priester die het altaar van de heilige Catharina in de crypte van de kerk van Thorn bedient; abdis, convent en kanunniken verlenen dit bedrag gezamenlijk uit de eerste inkomsten van die goederen. De rest valt op de dag van haar jaargetijde ten deel aan abdis, convent en kanunniken die in de kerk van Thorn resideren; en die dag zullen zij de inkomsten van twaalf penning Luiks aan de armen geven voor haar zielenheil. Eveneens laat Elisabeth na haar dood aan de kerk van Thorn zes mark Luiks na die Hildegonde en Cono, haar man, haar verschuldigd zijn wegens de koop van een stuk land in het grondgebied naast Horn. Deze zes mark zal gelijkelijk verdeeld worden onder abdis en convent enerzijds en kanunniken anderzijds. En in dit alles behoudt Elisabeth zich, zolang ze leeft, het vruchtgebruik voor.

Het officialaat van Luik heeft bezegeld.

Gegeven op 8 april 1252.

N. de Maceriis, kanunnik van het Sint-Janskapittel te Luik en officiaal van Luik, maakt bekend dat Elisabeth, kloosterzuster van Thorn, al haar goederen, leengoederen en de inkomsten uit de cijnzen, gekocht te Wessem, Thorn, Heeze en op de molens van Ittervoort en Grathem, gelegateerd heeft aan de kerk van Thorn en het altaar van Onze-Lieve-Vrouw. Hiervan is jaarlijks acht pond Leuvens bestemd voor de priester van het altaar van Sint-Catharina in de kerk van Thorn; het resterende deel is toegewezen aan abdis, convent en kanunniken om op haar jaargetijde twaalf penning Luiks uit te keren aan de armen. Tevens laat Elisabeth onder voorbehoud van haar vruchtgebruik na haar dood zes mark Luiks na die Hildegonde en haar man Cono haar verschuldigd zijn voor de koop van een stuk land in het grondgebied naast Horn, gelijkelijk te verdelen onder abdis, convent en kanunniken. 

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 24. 

Aantekeningen op de voorzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: M CC LIIo. – Aantekening op de achterzijde: 1o door 13e/14e-eeuwse hand: De altari sancte Katherine. – 2o door 16e-eeuwse hand: In Thoren, in cripta, 1252. – 3 o door 17e-eeuwse hand: F.

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel dat aangekondigd is, namelijk: S1 van het officialaat van Luik, van groene was, zwaar beschadigd.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 18-19, nr. 11. – Habets, Archieven Thorn, 19-20, nr. 24. – Haas, Chronologische lijst, 47, nr. 97.

Ontstaan en samenhang

Deze oorkonde is gebaseerd op de oorkonde van Elisabeth, kloosterzuster van Thorn, d.d. 7 april 1252 (zie Collectie Thorn, nr. 13). Voor de tekstdelen in onderhavige naoorkonde die aan de vooroorkonde zijn ontleend en afgedrukt zijn in een kleiner lettertype, zie Van Synghel, Oorkonden Thorn, 54. Deze oorkonden vertonen geen schriftverwantschap.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1252 april 8
Economisch
Sint-Gerlach

Numéro 15

Économique

Marcelis, plebaan van de Sint-Janskerk te Maastricht, maakt bekend dat zijn parochianen Gerard van Amby en diens echtgenote Hildegonde eendrachtig en met gelijke instemming aan het cisterciёnserklooster van Val-Dieu en aan het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, een halve bunder akkerland in het gebied van het dorp Berg, afhangend van de hof van Meerssen, op die wijze hebben geschonken dat na de dood van Gerard en Hildegonde beide kloosters het genoemde land erfelijk zullen bezitten.

Marcelis heeft bezegeld.

Gedaan en gegeven te Maastricht, in augustus 1259.

Marcelis, plebaan van de Sint-Janskerk te Maastricht, oorkondt dat zijn parochianen Gerard van Amby en diens echtgenote Hildegonde een halve bunder akkerland nabij Berg, afhangend van de hof van Meerssen, schenken aan de abdij van Val-Dieu en het klooster Sint-Gerlach (te Houthem), die zij na het overlijden van de schenkers erfelijk zullen bezitten.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 30, reg. nr. 12.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 17e-eeuwse hand: 1257. – 2° door 18e-eeuwse hand: Num. 84.

Bezegeling: één afhangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Marcelis, plebaan van de Sint-Janskerk te Maastricht, van witte was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 151.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 130, onder de rubriek: Testimonium Marsilii, plebani, de legato dimidii bonnarii terre arabilis in confinio ville de Bergh, en in de marge: Num. 84, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 16, nr. 11, naar A.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 72, reg. nr. 12. – Idem, Chronologische lijst, 51-52, reg. nr. 113.

Jan Hartmann
1259 augustus
Economisch
Thorn

Numéro 15

Église

Hildegonde, abdis van Thorn, deelt aan meester Reinier, scholaster in Tongeren en procurator in geestelijke zaken van Hendrik, bisschop van Luik, mede dat aangezien zij vanwege het buitengewone gebrek aan prebenden van kanunniken en kloosterzusters van Thorn op advies van rechtskundigen uit vrije wil het patronaatsrecht van de kerken van Gilze, Baarle en Geertruidenberg aan hen heeft overgedragen en hen door haar oorkonde persoonlijk heeft bekleed met dat patronaatsrecht, waarbij zij deze toekenning en handeling nu in aanwezigheid van Reinier met deze oorkonde hernieuwt. En omdat zij niet persoonlijk naar hem kan komen, vraagt zij Reinier om dit patronaatsrecht van Gilze, Baarle en Geertruidenberg ten behoeve van de arme kanunniken en kloosterzusters van Thorn te laten bevestigen door de bisschop van Luik. En als het hem behaagt, om ook krachtens zijn ambt te verordonneren dat de dochters van de genoemde kerken halve kerken zullen zijn en dat de kanunniken en kloosterzusters in deze kerken pastoors zullen aanstellen die daar persoonlijk zullen resideren en de diensten zullen houden, wanneer daar plaatsen vrijkomen. En voor die pastoors zal, met het oog op het aantal parochianen in elk van deze parochies, ook gezien het werk van de dienstdoende pastoor, voor die pastoors als volgt op een passende wijze worden voorzien uit de inkomsten van die kerken: de pastoor van Gilze ontvangt jaarlijks twintig pond Leuvens, de pastoor van Mertersem 25 pond Leuvens, de pastoor van Ginneken achttien pond Leuvens, de pastoor van Etten vijftien pond Leuvens, de pastoor van Baarle vijftien pond, de pastoor van Meerle twaalf pond en de pastoor van Geertruidenberg twintig pond Leuvens. De rest van de inkomsten van deze kerken valt ten deel aan de kanunniken en kloosterzusters van Thorn op de volgende wijze: zodra één van hun prebenden vrijkomt, zal één van de genoemde parochiekerken daaraan gelijk zijn en van dan af eeuwig gelijk blijven. Ook zullen de pastoors verantwoording afleggen over hun rechten aan het bisdom, de aartsdiaken en de dekens. En de abdis van Thorn doet afstand van elke verdediging en alle recht die haar toekomt om op het voornoemde inbreuk te maken en doet er voor dit deel afstand van.

Abdis en convent van Thorn hebben bezegeld.

Gegeven op 10 juni 1261.

Hildegonde, abdis van Thorn, verzoekt meester Reinier, scholaster in Tongeren en procurator in geestelijke zaken van Hendrik III, bisschop van Luik, te bewerkstelligen dat de bisschop haar schenking van het patronaatsrecht van de kerken van Gilze, Baarle en Geertruidenberg aan kanunniken en kloosterzusters van Thorn met de daarbij vastgestelde bepalingen goedkeurt.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, voorl. inv. nr. 2219.

Uitgave

a. Dillo en Van Synghel, ONB II, 341-343, nr. 1039, naar A.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1261 juni 10
Kerkelijk
Sint-Gerlach

Numéro 16

Église

Hendrik, proost van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, maakt bekend dat hij op verzoek van het convent, van Anna, non van Sint-Gerlach, en van enkele van haar vrienden heeft bepaald en bevestigd dat uit de goederen te Weestenrode, die wijlen Gozewijn Dukere, ridder, aan Anna heeft toegewezen voor haar levensonderhoud en die na haar dood moeten worden overgedragen aan het klooster, ieder jaar voor de pitantie van het convent bij het jaargetijde van Gozewijn vijf schelling Luiks aan het convent moet worden gegeven tot in de eeuwigheid.

Hendrik heeft bezegeld.

Gegeven in april 1269.

Hendrik, proost van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem), bepaalt op verzoek van het convent, van Anna, non van Sint-Gerlach, en van enkele van haar vrienden dat bij het jaargetijde van Gozewijn Dukere, ridder, vijf schelling Luiks uitgekeerd wordt voor een pitantie van het convent uit de goederen te Weestenrode, die Gozewijn aan Anna had toegewezen voor haar onderhoud en die na haar dood aan het klooster zullen toevallen. 

Origineel

[A]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met twee zegels.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 363, onder de rubriek: Litera de bonis in Westenroede iacentibus, en in de marge: Num. 220, met opgave van twee bezegelingsplaatsen, naar [A].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Theo Ebben
1269 april
Kerkelijk
Thorn

Numéro 16

Économique

Hendrik, bisschop van Luik, maakt bekend dat Hildegonde, abdis van Thorn, voor haarzelf en alle toekomstige abdissen een eeuwig gedenkteken heeft gesticht in de kerk van Thorn door de schenking van het patronaatsrecht van de drie parochiekerken van Gilze, Baarle en Geertruidenberg aan de kanunniken en kloosterzusters van Thorn. En aangezien zij dit patronaatsrecht door haar oorkonde in zijn aanwezigheid aan hen heeft opgedragen, heeft hij deze schenking vanwege de grote armoede van de kanunniken en kloosterzusters goedgekeurd en met zijn autoriteit bevestigd. Hij beveelt dat de dochters van de genoemde kerken halve kerken moeten zijn en voor eeuwig zo blijven, en dat de kanunniken en kloosterzusters in deze kerken pastoors zullen aanstellen die daar persoonlijk zullen resideren en de diensten houden, wanneer daar plaatsen vrijkomen. En wanneer die pastoors toevallig andere beneficies zouden hebben, dan zullen zij daar vrijelijk afstand van doen en dat voor ieder geval afzonderlijk onder ede bevestigen. En voor die pastoors zal uit de inkomsten van die kerken voldoende uit de beneficies worden voorzien, tenminste op de volgende wijze: de pastoor van Gilze ontvangt jaarlijks twintig pond Leuvens, de pastoor van Mertersem 25 pond, de pastoor van Ginneken achttien pond, de pastoor van Etten vijftien pond, de pastoor van Baarle vijftien pond, de pastoor van Meerle twaalf pond en de pastoor van Geertruidenberg twintig pond Leuvens. De pastoors zullen ieder afzonderlijk zonder enige vermindering de voornoemde afzonderlijke porties ontvangen en zij zullen dit zweren. De rest van de inkomsten van deze kerken valt ten deel aan de kanunniken en kloosterzusters van Thorn op de volgende wijze: zodra één van hun prebenden vrijkomt, zal één van de genoemde parochiekerken daaraan gelijk zijn en van dan af eeuwig gelijk blijven. Ook zullen de pastoors verantwoording afleggen over hun rechten aan het bisdom, de aartsdiaken en de dekens.

Hendrik heeft bezegeld.

Gegeven op 2 augustus 1261.

Hendrik III, bisschop van Luik, keurt de schenking van het patronaatsrecht van de kerken van Gilze, Baarle en Geertruidenberg door Hildegonde, abdis van Thorn, aan kanunniken en kloosterzusters van Thorn goed met de daarbij vastgestelde bepalingen.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, voorl. inv. nr. 2220.

Uitgave

a. Dillo en Van Synghel, ONB II, 341-343, nr. 1040, naar A.

Samenhang

Voor de schenking van dit patronaatsrecht door Hildegonde, abdis van Thorn, zie Collectie Thorn, nr. 15.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1261 augustus 2
Economisch
Sint-Gerlach

Numéro 17

Économique

Walram van Monschau, heer van Valkenburg, maakt bekend dat hij Jan Ruffus (Rode), burger van Aken, drager van deze oorkonde, die een dochter aan zijn zijde heeft van wijlen heer Godfried van Klimmen, alsmede de erfgenamen en medeёrfgenamen en alle deelhebbers in de goederen van Godfried die erfgenamen waren van het land of de hof die Godfried in Cardenbeek had, vrijgesteld heeft van alle schatting die aan hem en zijn erfgenamen moest worden betaald, maar dat Jan wel met zijn erfgenamen en deelhebbers elk jaar op 2 februari aan Walram en zijn erfgenamen 1 pond was zal betalen.

Walram heeft bezegeld.

Gedaan en gegeven op 5 december 1269.

Walram van Monschau, heer van Valkenburg, stelt Jan Ruffus, burger van Aken, schoonzoon van heer Godfried van Klimmen, zijn erfgenamen en de deelhebbers in de goederen van Godfried vrij van alle schatting op de hof te Cardenbeek, op voorwaarde dat Jan hem jaarlijks 1 pond was levert.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 57, reg. nr. 13.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 14e-eeuwse hand: Littera de curte in Cardenbeck quod sit libera ab exactione. – 2° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: J j. – 3° door 17e-eeuwse hand: Vrijdom van Cartebeeck, 46. – 4° door 18e-eeuwse hand: Num. 93.

Bezegeling: één afhangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Walram van Monschau, heer van Valkenburg, van witte was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 158-159.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium), p. 140-141, onder de rubriek: Litere domini Walrami de curte in Cartenbecke, quod sit libera ab omni exactione, en in de marge: Num. 93, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 17, nr. 12, naar A.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 72, reg. nr. 13. – Idem, Chronologische lijst, 62, reg. nr. 149.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1269 december 5
Economisch
Thorn

Numéro 17

Église

Hildegonde, abdis van Thorn, maakt bekend dat meester Reinier, scholaster in Tongeren en provisor in geestelijke zaken van Hendrik, bisschop van Luik, op diens speciaal bevel, ondersteund door verstandige en integere mannen, onlangs het klooster heeft gevisiteerd. Daaruit heeft de bisschop onder meer begrepen dat de prebenden van de kanunniken en kloosterzusters van Thorn zo mager en gering zijn dat zij zich daarmee totaal niet kunnen onderhouden. Omdat het klooster zware en veelsoortige schade in geestelijke en wereldlijke zaken lijdt, heeft de bisschop van Luik na raadpleging van aanzienlijke juristen gemeend dat met instemming en goedkeuring van de abdis besloten en geregeld moet worden dat Hildegonde of wie te zijner tijd abdis zal zijn, in de parochiekerk van Baarle, waarvan de collatie en presentatie tot op heden ongestoord toekwam aan de abdis en in welke kerk nagenoeg nooit een pastoor persoonlijk een bediening heeft uitgeoefend, met instemming van kanunniken en kloosterzusters van Thorn een pastoor aanstelt als de kerk vrijkomt, die de zielzorg verricht, er persoonlijk woonachtig is en er de diensten uitoefent, en dat niemand in die kerk aangesteld wordt, noch door de abdis noch door haar opvolgers, dan een priester ofwel iemand die er vanaf de dag van zijn aanstelling binnen één jaar wil, kan en verplicht is daar woonachtig te zijn. Ook mag de priester niets krijgen van zijn pastoorsambt totdat hij zijn priesterwijding ontvangen zal hebben. In de tussentijd echter zullen de kanunniken en kloosterzusters van Thorn de vruchten van zijn aanstelling ontvangen en die aanwenden voor de na te komen verplichtingen van het klooster, maar wel met inachtneming van het feit dat in de tussentijd de kerk van Baarle niet ontdaan wordt van de gehoorzaamheidsplicht. Eveneens wil en verordent de bisschop van Luik dat de pastoor voorzien wordt van een passend beneficie, namelijk ter waarde van minstens twintig pond Leuvens jaarlijks. De rest van de inkomsten van de kerk van Baarle zullen de kanunniken en kloosterzusters van Thorn vanwege hun armoede aanwenden ter vermeerdering van hun prebenden, want de bisschop was immers van mening dat de rest bestemd moest worden voor een dergelijke vermeerdering. De pastoor zal ook plechtig zweren dat hij het genoemde aandeel zonder vermindering zal ontvangen en aanwenden voor zijn eigen gebruik. En als hij toevallig elders beneficiant zou zijn van een beneficie met een verplichting tot residentie, zal hij daarvan terstond na het verwerven van de huidige aanstelling vrijwillig afstand doen. Ook zal de pastoor verantwoording afleggen over zijn rechten aan het bisdom, de aartsdiaken en de dekens. De bisschop van Luik verordent eveneens dat de prebenden van de kanunniken en kloosterzusters vanaf de eerstvolgende 24 juni tot de daarop volgende bij het ontvangen van de inkomsten gelijk zijn en voor altijd gelijk zullen blijven.

De abdis van Thorn acht deze verordening van de bisschop van Luik, zoals die correct in haar abdij is gemaakt, nuttig en voordelig voor haar en de abdij en houdt deze voor rechtsgeldig en van kracht zoals in de daarover opgemaakte oorkonde van de bisschop van Luik staat.

Hildegonde heeft bezegeld.

Gegeven op 10 oktober 1262.

Hildegonde, abdis van Thorn, bekrachtigt de bepaling door Hendrik III, bisschop van Luik, d.d. 1262 oktober 13, aangaande de installatie van de pastoor van Baarle en de vaststelling van diens inkomsten.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 28.

Uitgave

a. Dillo en Van Synghel, ONB II, 341-343, nr. 1044, naar A.

Datering

De datering van onderhavige oorkonde lijkt in tegenspraak met die van de bekrachtigde oorkonde, die pas op 13 oktober 1262 is uitgevaardigd ((zie Collectie Thorn, nr. 19). Aangezien de abdis in de corroboratio expliciet naar deze oorkonde van de bisschop verwijst die klaarblijkelijk op 10 oktober 1262 al is geschreven, kan de tegenstrijdigheid in de data niet worden verklaard uit een tijdsverschil tussen de actio en conscriptio. Waarschijnlijk refereert de abdis aan het te Thorn klaargemaakte mundum voor de bisschop, dat pas drie dagen later in de bisschoppelijke kanselarij is gevalideerd en gedateerd.

Ontstaan en samenhang

Deze oorkonde van abdis en convent van de abdij van Thorn uit 1262 is door dezelfde hand geschreven als de oorkonden die uitgevaardigd zijn door de abdis van Thorn in 1262 en 1265, en door andere oorkonders ten behoeve van de abdij, namelijk door Dirk van Heeswijk in 1267, door abt en convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht in 1269 (twee originelen), door de priester van Oeteren in 1270, door Michael, kanunnik van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht en Godfried Bec van Übach in 1272, door een aantal ridders in 1272 en door abdis, convent en de heer van Horn in 1273, zie Collectie Thorn, nrs. 18, 23, 26, 28, 34, 37, 38 en 39. Bijgevolg kan deze scriptor gelokaliseerd worden in de abdij van Thorn.

Voor de extra bepalingen inzake de inkomsten van de kerk van Baarle, zie de oorkonde van Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van Luik, d.d. 1270 mei 15 (Collectie Thorn, nr. 35).

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1262 oktober 10
Kerkelijk
Sint-Gerlach

Numéro 18

Économique

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, schenkt omwille van God, ter verzachting van de zonden van zijn ouders en met het oog op zijn zielenheil de weg door het dorp Sint-Gerlach, gelegen in zijn land en heerlijkheid, in eeuwig bezit aan de zusters van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach bij Valkenburg om daarmee tegemoet te komen aan de armoede en het geringe grondbezit van de zusters. Hij ziet af van iedere toekomstige aanspraak op die weg, die voor iedere gelovige toegankelijk zal moeten blijven, opdat hun aalmoezen de schaarste van de zusters voor een deel kunnen verlichten. Noch hijzelf noch een ander zal ooit op deze schenking terugkomen en hij doet afstand van het beneficie van herstel in de vorige toestand en van alle andere beneficies naar canoniek en burgerlijk (Romeins) recht.

Walram heeft bezegeld.

Gedaan en gegeven in juni 1270.

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, schenkt aan het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) de weg door het dorp Sint-Gerlach.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 41, reg. nr. 14.

Aantekeningen op de achterzijde: 1° door 13e-eeuwse hand: Dominus Walramus contulit stratam publicam nostre ecclesie in vera elemosina. – 2° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: E j. – 3o door 17e-eeuwse hand: 1270. – 4o door 18e-eeuwse hand: Num. 72.

Bezegeling: één dubbel doorgestoken, uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Walram, heer van Valkenburg en Monschau, van groene was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 158-159.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 118-119, onder de rubriek: Litere domini Walrami de Valckenburgh de platea, en in de marge: Num. 72, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 17-18, nr. 13. naar A.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 72, reg. nr. 14. – Idem, Chronologische lijst, 63, reg. nr. 153.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Vertaling

Volgens Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 19-20, nr. 14, is van onderhavige oorkonde een gelijktijdige vertaling in het Middelnederlands opgemaakt. Deze vertaling op perkament wordt thans nog bij het origineel bewaard. Paleografisch onderzoek wijst echter uit dat de vertaling geen dertiende-eeuws schrift is, maar een latere uitvaardiging. Deze vertaling is niet gekopieerd in het achttiende-eeuws cartularium en draagt in dorso het nummer 79, dat correspondeert met de Latijnse tekst van onderhavige oorkonde.

Jan Hartmann
1270 juni
Economisch
Thorn

Numéro 18

Église

Hildegonde, abdis van Thorn, maakt bekend dat meester Reinier, scholaster in Tongeren en provisor in geestelijke zaken van Hendrik, bisschop van Luik, op diens speciaal bevel, ondersteund door verstandige en integere mannen onlangs het klooster heeft gevisiteerd. Daarbij heeft hij onder meer ontdekt dat de tiend van Gilze en bijbehorende zaken, groot en klein, met alle toebehoren tenslotte zonder dwang aan de abdij terugggeven is. Deze tiend behoorde zolang men zich kan herinneren toe aan de abdij, die daarvan vreedzaam de vruchten ontving tot op het moment dat sommige edelen van Breda deze tiend onrechtmatig naar zich toetrokken en vele jaren met geweld in beslag namen en na bekering de tiend vrijwillig teruggaven. Deze aldus vervreemde tiend is door de bisschop van Luik herroepen als recht en eigendom van de abdij. Ook bepaalde de bisschop dat onmiddellijk wanneer de abdij de vruchten van deze tiend zou beginnen te ontvangen, dat dan de prebenden van de kanunniken en kloosterzusters van Thorn voor eeuwig gelijk zouden zijn. Ook heeft hij met instemming van de abdis bepaald dat de abdis of zij die dat te zijner tijd zal zijn, met instemming van de kanunniken en kloosterzusters in de kerk van Gilze een pastoor zal aanstellen zo vaak als die plaats vrijkomt, en in de bijkerken kapelaans die er persoonlijk woonachtig zijn en de diensten verrichten. En zij zullen niets uit hun beneficies krijgen totdat zij de priesterwijding ontvangen hebben en ter plekke woonachtig zijn. In de tussentijd echter zullen de kanunniken en kloosterzusters van Thorn de vruchten van hun beneficies ontvangen en die aanwenden voor de na te komen verplichtingen van hun klooster, maar wel met inachtneming van het feit dat in de tussentijd de kerk van Gilze niet ontdaan wordt van de gehoorzaamheidsplicht. Ook heeft de bisschop van Luik verordend dat de pastoor van Gilze zal voorzien worden van een passend beneficie, namelijk ter waarde van twintig pond Leuvens, en hij zal verantwoording afleggen over zijn rechten aan het bisdom, de aartsdiaken en de dekens. 

De abdis van Thorn acht deze verordening van de bisschop van Luik, zoals die correct in haar abdij is gemaakt, nuttig en voordelig voor haar en de abdij en houdt deze voor rechtsgeldig en van kracht zoals in de daarover opgemaakte oorkonde van de bisschop van Luik staat.

Hildegonde heeft bezegeld.

Gegeven op 10 oktober 1262.

Hildegonde, abdis van Thorn, bekrachtigt de bepaling door Hendrik III, bisschop van Luik, d.d. 1262 oktober 13, aangaande de teruggave van de tiend van Gilze, de installatie van de pastoor aldaar en de vaststelling van diens inkomsten.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, voorl. inv. nr. 2221.

Uitgave

a. Dillo en Van Synghel, ONB II, 355-357, nr. 1045, naar A.

Datering

De datering van onderhavige oorkonde lijkt in tegenspraak met die van de  ̶  verloren gegane  ̶  bekrachtigde oorkonde, die pas op 13 oktober 1262 is uitgevaardigd (zie Collectie Thorn, nr. 19). Aangezien de abdis in de corroboratio expliciet naar deze oorkonde van de bisschop verwijst die klaarblijkelijk op 10 oktober 1262 al is geschreven, kan de tegenstrijdigheid in de data niet worden verklaard uit een tijdsverschil tussen de actio en conscriptio. Waarschijnlijk refereert de abdis aan het te Thorn klaargemaakte mundum voor de bisschop, dat pas drie dagen later in de bisschoppelijke kanselarij is gevalideerd en gedateerd.

Ontstaan

Deze oorkonde is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1262 tot en met 1273. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 17.

Geertrui Van Synghel
1262 oktober 10
Kerkelijk
Sint-Gerlach

Numéro 19

Économique

Walram, heer van Valkenburg en van Monschau, verklaart dat in zijn aanwezigheid Gerard van der Huven, ridder, erkend heeft dat hij uit de tiend van Spaubeek twee mud rogge Maastrichtse maat verkocht heeft voor 21 pond Luiks aan proost, magistra en convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach bij Valkenburg, eeuwig jaarlijks te betalen op Sint-Andreas. Deze verkoop was gedaan in aanwezigheid en met instemming van zijn vader, wijlen heer van Valkenburg, van wie die tiend toen in leen werd gehouden. Deze erkenning is in tegenwoordigheid van Walram gedaan, die nu die tiend bezit. En opdat deze tiend voor eeuwig voor de kloosterlingen van Sint-Gerlach ter voldoening van die twee mud rogge zal worden gehouden, heeft Walram als leenheer, op verzoek van Gerard, zijn uitdrukkelijke goedkeuring verleend aan deze verkoop.

Walram heeft bezegeld.

Gegeven in 1271.

1271 (april 3 - 1272 april 21)

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, hecht zijn goedkeuring aan de verkoop gedaan door Gerard van der Huven, ridder, in aanwezigheid en met instemming van zijn vader (Dirk II), heer van Valkenburg, van twee mud rogge uit de tiend van Spaubeek voor 21 pond Luiks aan proost, magistra en convent van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem).

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 87, reg. nr. 15.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: Littera de II modiis siliginis in Spauberch. – 2° door 17e-eeuwse hand: 1271. – 3° door 18e-eeuwse hand: Num. 83.

Bezegeling: één uithangend bevestigd, dubbel doorgestoken zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Walram, heer van Valkenburg en Monschau, van bruine was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 158-159.

Afschrift

B. 1735, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 129-130, onder de rubriek: Reditus duorum modiorum siliginis ex decimis in Spaubeek, en in de marge: Num. 83, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 20-21 (gedateerd 1271), naar A.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 73, reg. nr. 15 (gedateerd 1271). – Idem, Chronologische lijst, 65, reg. nr. 160 (gedateerd 1271).

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
Economisch
Thorn

Numéro 19

Église

Hendrik, bisschop van Luik, deelt mee dat meester Reinier, scholaster in Tongeren en zijn provisor in geestelijke zaken, ondersteund door verstandige en integere mannen, op bisschoppelijk gezag en volgens speciale opdracht in de abdij van Thorn opnieuw een visitatie heeft uitgevoerd. De bisschop heeft daaruit onder meer begrepen dat Reinier bij de recente visitatie had ontdekt dat de prebenden van de kanunniken en kloosterzusters van Thorn zo mager en gering zijn, dat zij alleen daardoor geenszins onderhouden kunnen worden. Omdat het klooster zelf zware en veelsoortige schade in geestelijke en wereldlijke zaken lijdt, heeft Hendrik na raadpleging van aanzienlijke juristen gemeend dat met instemming en de wil van Hildegonde, abdis van Thorn, besloten en geregeld moet worden dat de abdis of zij die dat te zijner tijd zal zijn in de kerk van Baarle, waarvan de collatie en presentatie tot op heden ongestoord toekwam aan de abdis en in welke kerk nagenoeg nooit een pastoor een bediening heeft uitgevoerd, met instemming van kanunniken en kloosterzusters van Thorn een pastoor aanstelt als de kerk vrijkomt, die de zielzorg verricht, er persoonlijk woonachtig is en er de diensten uitoefent, en dat niemand in die kerk aangesteld wordt dan een priester ofwel iemand die er vanaf de dag van zijn aanstelling binnen één jaar wil, kan en verplicht is daar woonachtig te zijn. Ook mag de priester niets ontvangen van zijn pastoorsambt totdat hij zijn priesterwijding ontvangen zal hebben. In de tussentijd zullen echter de kanunniken en kloosterzusters van Thorn de vruchten van zijn aanstelling ontvangen en die aanwenden voor de na te komen verplichtingen van hun klooster, maar wel met inachtneming van het feit dat in de tussentijd de kerk van Baarle niet ontdaan wordt van de gehoorzaamheidsplicht. Hendrik wil ook en draagt op dat de pastoor voorzien wordt van een passend beneficie, namelijk ter waarde van minstens twintig pond Leuvens jaarlijks. De rest van de vruchten van de kerk van Baarle zullen de kanunniken en kloosterzusters van Thorn vanwege hun armoede aanwenden ter vermeerdering van hun prebenden, want de bisschop was immers van mening dat de rest bestemd moest worden voor een dergelijke vermeerdering. De pastoor zal ook plechtig zweren dat hij het genoemde aandeel zonder vermindering zal ontvangen en aanwenden voor zijn eigen gebruik. En als hij toevallig elders beneficiant zou zijn van een beneficie met een verplichting tot residentie, zal hij daarvan terstond na het verwerven van de huidige aanstelling vrijwillig afstand doen. Ook zal de pastoor verantwoording afleggen over zijn rechten aan het bisdom, de aartsdiaken en de dekens. De bisschop van Luik verordent eveneens dat de prebenden van de kanunniken en kloosterzusters vanaf de eerstvolgende 24 juni tot de daarop volgende bij het ontvangen van vruchten gelijk zijn en voor altijd gelijk blijven.
Hendrik heeft bezegeld.

Gegeven op 13 oktober 1262.

Hendrik III, bisschop van Luik, bepaalt na de visitatie van de abdij van Thorn door Reinier, scholaster in Tongeren en zijn provisor in geestelijke zaken, dat de abdis van Thorn, die het patronaatsrecht van de kerk van Baarle bezit, met goedkeuring van kanunniken en kloosterzusters van Thorn een pastoor zal installeren en hij stelt tevens diens inkomsten vast.

Origineel

[A]. Niet voorhanden.


Afschrift

B. eerste helft 15e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis Thorensis, 966-1600, p. 161-162 (oude fol. 85r -85v), onder de rubriek: De ecclesia de Baerle incorporatio), geauthenticeerd afschrift door S. van Neeroeteren, naar [A].

Uitgave

a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 357-359, naar 1046, naar B.

Datering

De datering van onderhavige oorkonde lijkt in tegenspraak met die van de oorkonde van de abdis van Thorn, die drie dagen eerder de bepalingen van de bisschop van Luik inzake Baarle bekrachtigt (zie Collectie Thorn, nr. 17). Aangezien de abdis in de corroboratio expliciet naar de oorkonde van de bisschop over Baarle verwijst, die klaarblijkelijk op 10 oktober 1262 al is geschreven, kan de tegenstrijdigheid in de data niet worden verklaard uit een tijdsverschil tussen de actio en conscriptio. Waarschijnlijk refereert de abdis aan het te Thorn klaargemaakte mundum voor de bisschop, dat pas drie dagen later in de bisschoppelijke kanselarij is gevalideerd en gedateerd.

Samenhang

Voor de extra bepalingen inzake de inkomsten van de kerk van Baarle, zie de oorkonde van Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van Luik, d.d. 1270 mei 15 (zie Collectie Thorn, nr. 35).

Guus Janssen
1262 oktober 13
Kerkelijk
Sint-Gerlach

Numéro 20

Économique

Het zij bekend dat Margareta, non van Sint-Gerlach, zes bunder land heeft gekocht te Dirgarden ten behoeve van een jaarlijkse wijnpitantie aan het convent; ook heeft zij te Heek twaalf schelling Luiks gekocht ten behoeve van een pitantie aan het convent op de feestdagen van de heilige Katharina, Johannes Evangelist en Nicolaas; eveneens heeft zij te Haasdal een half mud rogge gekocht, aan het convent te voldoen voor het jaargetijde van Mathilde, eertijds vrouwe van Berg; ook heeft zij te Raar in de hof drie morgen land gekocht om eeuwig de jaargetijden van haar vader Wolter en haar moeder Oda van Stercbeeke te houden; eveneens heeft zij voor de lamp van sint Gerlach in de kerk van Sint-Gerlach een halve bunder land gekocht, daar gelegen in het veld; verder heeft zij te Raar in de hof een half mud rogge gekocht, jaarlijks te voldoen voor de lamp boven het koor van het convent van Sint-Gerlach.

Proost en convent van Sint-Gerlach hebben bezegeld.

Gegeven op 24 november 1272.

Beoorkond wordt dat Margareta, non van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem), dochter van Wolter en Oda van Stercbeeke, zes bunder land gekocht heeft te Dirgarden ten behoeve van de wijnpitantie aan het convent, alsmede twaalf schelling Luiks te Heek ten behoeve van een pitantie aan het convent op de feestdagen van de heilige Catharina, Johannes Evangelist en Nicolaas, een half mud rogge te Haasdal ten behoeve van het jaargetijde van Mathilde, eertijds vrouwe van Berg, aan het convent te voldoen, in de hof te Raar drie morgen land ten behoeve van de jaargetijden van haar ouders, een halve bunder land voor de lamp van sint Gerlach in de kerk en een half mud rogge voor de lamp boven het koor van het convent.

Origineel

[A]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met één zegel.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 122-123, onder de rubriek: Litere Margarete, monialis sancti Gerlaci, de 6 bonnariis apud Dirgarde, in Heeke 12 flor. Leodienses etc., en in de marge: Num. 76, met opgave van één bezegelingsplaats, naar [A].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Theo Ebben
1272 november 24
Economisch
Thorn

Numéro 20

Église

Het convent van Onze-Lieve-Vrouw van Thorn maakt bekend dat Aleid van Nathen, Aleid en Elisabeth, kloosterzusters, Christiaan en Dirk, leken, en verscheidene andere personen tot de familia van de kerk van Thorn behoren op een dusdanige manier dat zowel de man als de vrouw van de familia jaarlijks op 11 november twee penning Luiks als hoofdcijns verschuldigd is aan hun kerk. Indien echter iemand van deze familia komt te overlijden, dan zijn zij twee penning verschuldigd aan de kerk voor de dode hand. Indien iemand van de mannen of vrouwen van de familia wil huwen, dan zal zowel een man als vrouw twee penning Luiks geven aan de kerk voor deze toestemming; en zij zullen geen andere voogd hebben behalve de stola van Onze-Lieve-Vrouw van Thorn.

Het convent van Thorn heeft bezegeld.

Gegeven op 13 december 1263.

Het convent van de abdij van Thorn verklaart dat Aleid van Nathen, Aleid en Elisabeth, kloosterzusters, Christiaan en Dirk, leken, en vele anderen die behoren tot de familia van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Thorn, een jaarlijkse hoofdcijns verschuldigd zijn van twee penning Luiks aan de kerk van Thorn alsmede twee penning bij hun overlijden of huwelijk, en dat zij geen andere voogd zullen hebben dan de kerk van Thorn.

Originelen

A1. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 33. Linker chirograafgedeelte, met de onderste letters van het devies: C[Y]RO[G]RAPH[V]M. Beschadigd met tekstverlies.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 16e-eeuwse hand: Pro licentia nubendi sive contrahendi matrimonium dabit et duos denarios, 1263. – 2o door 17e-eeuwse hand: R doorgestreept, Z.

Bezegeling: één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van de abdij van Thorn (LS1).

[A2]. niet voorhanden, maar bekend uit A1, rechtergedeelte van de chirograaf.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 27-28, nr. 17, naar A1. – b. Habets, Archieven Thorn, 26, nr. 33, naar A1.

Regest

Haas, Chronologische lijst, 55, nr. 126.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1263 december 13
Kerkelijk
Sint-Gerlach

Numéro 21

Économique

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, heeft na het bereiken van de jaren des onderscheids op advies van zijn beminde raadsmannen, namelijk edelman Arnoud, heer van Stein, ridder, Gozewijn van Borgharen, ridder, Jan van Haasdal, ridder, en Raas van Printhagen, dertig bunder van zijn bos van Buchoit, dat tot akkerland is gemaakt of gemaakt moet worden, verkocht aan Arnoud van Houthem en er ten behoeve van hem afstand van gedaan voor een bepaald bedrag dat wettig is betaald aan Walram en tot zijn gebruik is overgedragen. Arnoud heeft deze dertig bunder samen met de andere leengoederen die hij van Walram houdt, volgens leenrecht van hem ontvangen. En Walram heeft Arnoud daarmee beleend op de vereiste en gebruikelijke wijze.

Walram heeft bezegeld.

Gegeven op 19 mei 1273.

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, maakt bekend dat hij in leen heeft gegeven aan Arnoud van Houthem dertig bunder bos van Buchoit, die hij op advies van zijn raadsmannen Arnoud, heer van Stein, Gozewijn van Borgharen, Jan van Haasdal, ridders, en Raas van Printhagen, aan hem had verkocht, samen met de andere leengoederen die Arnoud van hem houdt. 

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 179, reg. nr. 16.

Aantekeningen op achterzijde: 1º door 15e-eeuwse hand: De XXX bonaria terre. – 2º door 17e-eeuwse hand: 1273.

Bezegeling: één afhangend zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Walram, heer van Valkenburg en Monschau, van witte was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 158-159.

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 21, nr. 16, naar A.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 73, reg. nr. 16. – Idem, Chronologische lijst, 66, reg. nr. 164.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1273 mei 19
Economisch
Thorn

Numéro 21

Mentions légales

Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van Luik, en meester Reinier, scholaster in Tongeren en provisor in geestelijke zaken van Hendrik, bisschop van Luik, maken het volgende bekend: aangezien er tussen de aartsdiaken enerzijds en de kanunniken en kloosterzusters van Thorn anderzijds onenigheid was ontstaan over de tiend van de kerk van Mertersem met haar toebehoren, waarvan de aartsdiaken beweerde dat die tiend rechtens toebehoorde aan de parochiekerk van Gilze in zijn aartsdiakonaat, terwijl daarentegen de kanunniken en kloosterzusters beweerden dat de tiend aan hun kerk in Thorn toebehoorde, hebben de kanunniken en kloosterzusters zich na het advies van goede mannen volledig onderworpen aan het mandaat en de verordening over de tiend van Mertersem. Engelbert en Reinier, deze taak op zich nemend, hebben na nauwkeurig onderzoek naar de tiend in de kerken van Gilze en Thorn bepaald en afgekondigd dat de pastoor van Gilze, die er nu is en die er te zijner tijd zal zijn, de vruchten die gebruikelijk ontvangen worden door de eeuwige vicarissen binnen de grenzen van de parochie van Gilze, ongestoord en in rust zal ontvangen. Bovendien zal hij de tiend van Burgst en Overveld, gelegen binnen het tiendgebied van de kerk van Mertersem, ontvangen en zal deze tiend voor altijd geïncorporeerd worden in het pastoorschap van de kerk van Gilze. Zij verordonneren bovendien dat de gehele rest van de tiend van Mertersem voor altijd zonder bedrog gaat naar de vermeerdering van de prebenden van de kanunniken en de kloosterzusters van Thorn. En bovenal hebben zij de tiend van Mertersem met alles wat erbij hoort, uitgezonderd de tiend van Burgst en Overveld, door deze verordening geïncorporeerd in de kerk van Thorn, aangezien zij bevonden hebben dat het klooster van Thorn ooit in het bezit en de ontvangst is geweest van de tiend van Mertersem. Bovendien verordonneren zij dat wie er dan ook pastoor van de kerk van Gilze zal zijn, hij bij zijn ontvangst of aanstelling zal zweren dat hij altijd en in eigen persoon zal resideren in die parochie, en dat hij, als hij geen priester zal zijn, zorgt dat hij binnen een jaar tot alle heilige wijdingen bevorderd wordt.

Engelbert en Reinier hebben bezegeld op verzoek van het convent van Thorn.

Gegeven op 30 september 1265.geen foto

Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van Luik, en meester Reinier, scholaster in Tongeren en provisor van Hendrik III, bisschop van Luik, beslechten het geschil tussen de aartsdiaken enerzijds en de kanunniken en kloosterzusters van Thorn anderzijds inzake de tienden van Mertersem, Burgst en Overveld.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 2222.

Uitgave

a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 379-381, nr. 1060, naar A.

Guus Janssen
1265 september 30
Juridisch
Sint-Gerlach

Numéro 22

Église

Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van Luik, beveelt - aangezien Walram, jonge heer van Valkenburg en Monschau, omwille van God en ter vergeving van de zonden van zijn voorouders het patronaatsrecht van de kerk van Oirsbeek, dat hem tot op heden toebehoorde, geschonken heeft aan proost, magistra en klooster van Sint-Gerlach -, dat de priester van Meerssen de vergeving (van het pastoorsambt) gedurende drie feestdagen in het openbaar moet afkondigen zodat, indien iemand belang heeft bij de benoeming en de aanstelling in de kerk van Oirsbeek, hij die onverwijld voor Engelbert te Luik zal dagen op de dag na het octaaf van de Heilige Drievuldigheid en de kloosterlingen en het convent zullen kunnen terugkomen op de bezwaren. 

Gegeven op 28 mei 1273.

Geef de oorkonde bezegeld terug.

Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van Luik, beveelt de priester van Meerssen om de vergeving van het pastoorsambt van Oirsbeek, dat door Walram, jonge heer van Valkenburg en Monschau, was geschonken aan proost, magistra en convent van Sint-Gerlach, gedurende drie feestdagen af te kondigen zodat andere belanghebbenden op 12 juni voor de aartsdiaken bezwaar zouden kunnen maken en het klooster erop zou kunnen terugkomen.

Origineel

[A]. Niet voorhanden, blijkens D bezegeld met één zegel.

Afschriften

[B]. 1376 januari 25, niet voorhanden, maar bekend uit C, oorkonde van de officiaal van Luik en de aartsdiaken van de Kempen, naar [A]. – C. 1376 januari 25, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 173, reg. nr. 71, gewaarmerkt afschrift door Albert Loze van ‘s-Hertogenbosch, openbaar en keizerlijk notaris, op verzoek van de officiaal van Luik en de aartsdiaken van de Kempen, eerste oorkonde, naar [B]. – D. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 275-276, onder de rubriek: Collatio iuris patronatus ecclesie in Oirsbeek, en in de marge: Num. 170, met opgave van één bezegelingsplaats, naar [A]. – [E]. vóór 1869, niet voorhanden, maar bekend uit b, in 1869 nog aanwezig in het kerkarchief van Oirsbeek.

Uitgaven

a. Hugo, Annales, kol. 737, nr. XVI. – b. Habets, ‘Houthem-Sint-Gerlach’, 213-214, nr. 7, naar [E]. – c. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 22, nr. 17, naar C. 

Regest

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 73, reg. nr. 17.

Samenhang

Voor de benoeming van de pastoor van Oirsbeek, zie infra nr. 23.

Tekstuitgave

Bij ontstentenis van het origineel en het ontbreken van tekstgedeelten in het achttiende-eeuws cartularium, is onderhavige tekst uitgegeven op basis van afschrift C, met in het notenapparaat de significante varianten van D, a en b.

Jan Hartmann
1273 mei 28
Kerkelijk
Thorn

Numéro 22

Église

Hildegonde, abdis, en het convent van de abdij van Thorn verdelen op verzoek van Jan, proost, Gillis, deken, de aartsdiaken en het domkapittel te Luik alsmede met instemming van Marsilius, Gundulf en Nicolaas van Welheim, priesters, en Koenraad, kanunnik van Thorn, de kloostergoederen ter delging van hun schulden. (Deperditum)

Vermelding

Deze oorkonde is bekend uit de dispositio van de oorkonde d.d. 1265 (april 3-1266 maart 25) van Hildegonde, abdis, en het convent van de abdij van Thorn (zie Collectie Thorn, nr. 23), alwaar onderhavige oorkonde wordt vermeld: nobis ab ecclesia [***] ordinationem sive divisionem inter nos fecimus de bonis et reditibus nostris propter debita n[o]stra [***], [s]icut in [l]itteris super hoc confectis et sigillis nostris sigillatis plenius continetur.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Samenhang

Voor het verzoek om bevestiging van deze goederenverdeling aan het domkapittel te Luik, zie Collectie Thorn, nr. 23.

(vóór 1265 april 3)
Kerkelijk
Sint-Gerlach

Numéro 23

Église

Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van Luik, bericht Anselm, landdeken van Susteren, dat hij op voordracht van proost en convent van het klooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, patronen van de kerk van Oirsbeek, aan broeder Theobald, kanunnik van Sint-Gerlach, de zielzorg en de bewaring van de relieken heeft opgedragen van de kerk van Oirsbeek, die vrijgevallen was door het overlijden van Arnoud van Haren, eertijds pastoor van Oirsbeek, onder behoud van het recht van de opeenvolgende rechtsopvolgers om in de toekomst aanwezig te zijn bij alle zaken betreffende deze kerk die wereldlijke personen tot nu toe plachten te verzorgen. Engelbert draagt Anselm op om Theobald in het werkelijk bezit te stellen van de genoemde kerk volgens zijn gezag, met de vereiste en gebruikelijke plechtigheden. En indien Anselm dit gedaan zal hebben, dan zal hij dat aan Engelbert schriftelijk laten weten.

Gegeven op 12 juni 1273.

Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van Luik, bericht Anselm, landdeken van Susteren, dat hij op voordracht van proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem), patronen van de kerk van Oirsbeek, wegens het overlijden van Arnoud van Haren, pastoor van Oirsbeek, Theobald, kanunnik van Sint-Gerlach, benoemd heeft tot pastoor aldaar en hij draagt hem op om Theobald in het werkelijk bezit te stellen.

Origineel

[A]. Niet voorhanden.

Afschriften

[B]. 1376 januari 25, niet voorhanden, maar bekend uit C, oorkonde van de officiaal van Luik en de aartsdiaken van de Kempen, naar [A]. C. 1376 januari 25, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 173, reg. nr. 71, gewaarmerkt afschrift door Albert Loze van ‘s-Hertogenbosch, openbaar en keizerlijk notaris, op verzoek van de officiaal van Luik en de aartsdiaken van de Kempen, tweede oorkonde, naar [B]. D. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 276-277, onder de rubriek: Institutio fratris Thibodonis, canonici regularis ecclesie sancti Gerlaci, ordinis Premonstratensis, en in de marge: Num. 171, met opgave van één bezegelingsplaats, naar [A].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV,22-23, nr. 18. – Haas, inventaris Sint Gerlach, 74, reg. nr. 18.

Samenhang

Voor de schenking van het patronaatsrecht van de kerk van Oirsbeek aan het klooster Sint-Gerlach te Houthem, zie infra nr. 22.

Tekstuitgave

Bij ontstentenis van het origineel is onderhavige tekst uitgegeven op basis van afschrift C, met in het notenapparaat de significante varianten van D.

Jan Hartmann
1273 juni 12
Kerkelijk
Thorn

Numéro 23

Église

Hildegonde, abdis, en het convent van de abdij van Thorn maken aan Jan, proost, Gillis, deken, de aartsdiaken en het domkapittel te Luik bekend dat, omdat de abdij tot de grootste armoede was vervallen door de vele zware schulden, zoals door Jan, Gillis, de aartsdiaken en het domkapittel voldoende was vastgesteld, abdis en convent op hun aansporing, op bevel van de hele kloostergemeenschap en met instemming en op advies van Marsilius, Gundulf en Nicolaas van Welheim, priesters, en Koenraad, kanunnik van Thorn, hun provisoren, ter delging van de schulden een overzicht hebben gemaakt van de goederen en inkomsten en deze ingedeeld, zoals in de oorkonde staat die daarover is opgemaakt en door abdis en convent van de abdij van Thorn bezegeld. En omdat abdis en convent door deze overeenkomst en verdeling de schulden goed hebben ingelost, hetzij met volledig verlies van hun erfgoed en [***] en deze opgemaakte inventarisatie goed en waarachtig ondervonden hebben als zeer nuttig en God welgevallig en geaccepteerd, verzoeken zij Jan, proost, Gillis, deken, de aartsdiaken en het domkapittel te Luik om deze aanpak, die zij nu willen blijven toepassen, te ratificeren.

Gegeven in 1265.

Hildegonde, abdis, en het convent van de abdij van Thorn vragen aan het domkapittel te Luik de goedkeuring van de verdeling van de kloostergoederen, zoals opgemaakt op verzoek van Jan, proost, Gillis, deken, de aartsdiaken en het domkapittel te Luik alsmede met instemming van Marsilius, Gundulf en Nicolaas van Welheim, priesters, en Koenraad, kanunnik van Thorn.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 34. Zwaar beschadigd met tekstverlies.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 16e-eeuwse hand: Supplicatio ad capitulum Sancti Lamberti ut dignetur divisionem inter abbatissam et capitulum approbare, 1265. – 2o door 17e-eeuwse hand: S doorgestreept, Z.

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat niet aangekondigd is, namelijk S2 van Hildegonde, abdis van Thorn, van witte was, zwaar beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S2, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 33. Gezien de bezegelingsplaats uiterst rechts van het perkament, was hoogstwaarschijnlijk ter linkerzijde van het origineel ook een zegel aangebracht.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 28-29, nr. 18 (gedateerd 1265), naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 27, nr. 34 (gedateerd 1265), naar A en a.

Regest

Haas, Chronologische lijst, 57, nr. 131 (gedateerd 1265).

Datering

Het gebruik van paasstijl door geestelijke instellingen in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Ontstaan en samenhang

Deze oorkonde is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1262 tot en met 1273. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie ,Thorn nr. 17.

In onderhavige oorkonde wordt verwezen naar een oorkonde van abdis en convent van Thorn waarin de verdeling gemaakt wordt van de kloostergoederen ter delging van de schulden, zie Collectie Thorn, nr. 22.

Tekstuitgave

Een aantal lacunes in A zijn aangevuld naar druk a, toen deze passages nog leesbaar waren.

Geertrui Van Synghel
1265 (april 3-1266 maart 25)
Kerkelijk
Sint-Gerlach

Numéro 24

Économique

Willem, proost, en het convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach verklaren dat ze met instemming van deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht in het allodium van de Sint-Servaaskerk een muur rond hun klooster hebben gebouwd. Hiervoor hebben zij in het gedeelte van de muur aan de zijde van Berg uit dat allodium zowel onder de muur als erbinnen één bunder in de lengte verworven en één roede in de breedte, namelijk 17 voet. Daarvoor zullen zij op de eerste zondag na Sint-Andreas aan de Sint-Servaaskerk een erfelijke jaarrente van twee penning Luiks betalen te Berg. Met deze vergunning van het allodium erkennen proost en convent van Sint-Gerlach geen verder recht verworven te hebben in de goederen van Sint-Servaas.

Het klooster Sint-Gerlach heeft bezegeld.

Gegeven op 6 september 1279.

Willem, proost, en het convent van Sint-Gerlach (te Houthem) verklaren dat zij met instemming van deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht in het allodium van het kapittel een muur rond hun klooster gebouwd hebben op een stuk grond van één bunder in de lengte en één roede in de breedte aan de zijde van Berg tegen een erfelijke jaarrente van twee penning Luiks. 

Origineel

[A]. Niet voorhanden.

Afschrift

B. 1279 september 6, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 31, reg. nr. 21, vidimus door deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht, zie infra nr. 25, naar [A].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regest

Niet voorhanden.

Ontstaan en samenhang

Onderhavige oorkonde is samen met twee andere oorkonden inzake de bouw van de muur op eenzelfde dag uitgevaardigd, zie infra nrs. 25 en 26.

Jan Hartmann
1279 september 6
Economisch
Thorn

Numéro 24

Église

Hendrik, bisschop van Utrecht, maakt bekend dat wijlen Notger, bisschop van Luik, de kerk van Avezaath aan de kerk van Thorn heeft overgedragen ter vermeerdering van de prebenden omdat deze zo mager en gering zijn, zoals in de oorkonde staat die hierover is opgemaakt. Daarom heeft Hendrik, omdat het klooster vanwege te grote armoede een zwaar en meervoudig verlies verwerkt in geestelijke en wereldlijke zaken, na raadpleging van aanzienlijke juristen en met instemming en de wil van Hildegonde, abdis van Thorn, aan wie de collatie en presentatie van de kerk van Avezaath toekomt, besloten dat de abdis een pastoor zal aanstellen wanneer de kerk vrijkomt die de zielzorg verricht, er persoonlijk woonachtig is en er de diensten uitoefent, en dat niemand in die kerk aangesteld wordt dan een priester of iemand gelijkwaardig die daar vanaf de dag van zijn aanstelling binnen één jaar wil, kan en verplicht is woonachtig te zijn, en dat de priester niets ontvangt van zijn pastoorsambt totdat hij zijn priesterwijding zal ontvangen hebben. In de tussentijd echter zullen de kanunniken en kloosterzusters van Thorn de inkomsten van zijn aanstelling ontvangen en die aanwenden voor de na te komen verplichtingen van hun klooster, maar wel met inachtneming van het feit dat in de tussentijd de kerk van Avezaath niet ontdaan wordt van de gehoorzaamheidsplicht. De bisschop heeft ook bepaald dat deze pastoor voorzien wordt van een passend beneficie, namelijk ter waarde van een zesde van de tiend van Zoelen, zowel de grote als de kleine, en van het bezit en de akkers van die kerk met de giften. En als iets in de toekomst aan de kerk van Avezaath geschonken wordt, dan zal dat worden afgestaan aan de pastoor. De rest van de opbrengsten van de kerk van Avezaath mogen de kanunniken en kloosterzusters van Thorn zonder vermindering aanwenden en gebruiken ter vermeerdering van hun prebenden vanwege hun armoede. En als de pastoor van Avezaath toevallig elders beneficiant zou zijn van een beneficie met een verplichting tot residentie, dan zal hij daarvan terstond na het verwerven van de huidige aanstelling vrijwillig afstand doen, en hij zal over zijn rechten in alles verantwoording afleggen aan het bisdom, de aartsdiaken en de deken.

Hendrik heeft bezegeld.

Gedaan en gegeven in juli 1266.

Hendrik, bisschop van Utrecht, bepaalt dat de abdis van Thorn, die het patronaatsrecht van de kerk van Avezaath bezit, met goedkeuring van kanunniken en kloosterzusters van Thorn een pastoor zal installeren en hij stelt tevens diens inkomsten vast.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 36. 

Uitgave

a. Ketner, OSU III, 433-434, nr. 1690, naar A.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1266 juli
Kerkelijk
Sint-Gerlach

Numéro 25

Varia

Deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht maken bekend dat zij een oorkonde van proost en convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach hebben ontvangen inzake een onderlinge overeenkomst met deze woorden:

− − − (hierna volgt de tekst van Collectie Sint-Gerlach nr. 24). 

Het kapittel heeft bezegeld.

Gedaan en gegeven in het jaar zoals boven.

Deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht vidimeren een oorkonde van proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem) d.d. 1279 september 6, inzake de bouw van een muur rond het klooster Sint-Gerlach en bevestigen dat zij deze oorkonde hebben ontvangen.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 31, reg. nr. 21. Gelinieerd.

Aantekeningen op de achterzijde: 1º door laatste kwart 14e-eeuwse hand: H II. – 2º door 15e-eeuwse hand: De quittatione allodii unius bonarii terre siti infra muros monasterii. – 3º door 17e-eeuwse hand: 1279. – 4º door 18e-eeuwse hand: Num. 74.

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 zegel van het kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht, van groene was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 155.

Afschrift

B. 1735 Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium), p. 120-121, onder de rubriek: Litere domini decani et capituli sancti Servatii Traiectensis de quittatione allodii unius bonnarii terre infra murum monasterii, en in de marge: Num. 74, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.

Uitgave

a. Hackeng, Het middeleeuws grondbezit, 320, nr. 101, onvolledig, naar A.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 24, nr. 20. – Haas, inventaris Sint Gerlach, 75, reg. nr. 21. – Idem, Chronologische lijst, 73, reg. nr. 186.

Ontstaan en samenhang

Onderhavige oorkonde is samen met twee andere oorkonden inzake de bouw van de muur op eenzelfde dag uitgevaardigd, zie infra nrs. 24 en 26. Het schriftbeeld van deze oorkonde wijkt sterk af van de overige oorkonden in het fonds van Sint-Gerlach door het gebruik van de diplomatische minuskel met extreem lange schachten, een zeer grote interlinie met extra interval tussen de regels 4 en 5 en 10 en 11, de grote, sterk versierde initiaal en de vreemd omgeslagen vorm van de pliek. Een mogelijke lokalisering van deze scriptor in het kapittel van Sint-Servaas bleek niet mogelijk bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal uit deze periode. Er is slechts één origineel overgeleverd, d.d. 1275.03.20 (Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 422), uitgevaardigd door de proost van Sint-Servaas, en deze oorkonde is geschreven in gotisch cursief.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1279 september 6
Varia
Thorn

Numéro 25

Mentions légales

Jan, proost, Gillis, deken, de aartsdiaken en het domkapittel van Luik maken bekend dat toen meester Willem, pastoor van Beek, de kanunniken van Thorn voor hen in een rechtszaak getrokken heeft, deze zijn klaagschrift met de tenlastelegging tegen hen op de volgende wijze heeft opgesteld.

Meester Willem, pastoor van Beek, zegt tegen de kanunniken van Thorn dat aangezien hem het recht toekomt om alle grote tienden te heffen en te hebben binnen de grenzen van de kerk van Beek als behorend tot de pastoor en rector van die kerk, de gedaagden ten onrechte en zonder redenen verhinderden dat de genoemde rector de grote tienden in hun geheel int, houdt en verzamelt op de juiste tijd. Als wijze van beletsel verklaart Willem, de eiser, dat de kanunniken de voornoemde tienden elk jaar voor twee derde innen en wegvoeren tegen de wil van de eiser ten nadele van hem en de kerk, terwijl er geen enkele redelijke oorzaak is waarom de kanunniken de tienden voor de genoemde gedeelten zouden moeten ontvangen, verzamelen of hebben.

En daarom eist Willem in zijn aanklacht dat, indien het voorafgaande voor hen wettelijk voldoende vaststaat, dat de gedaagden door hen worden veroordeeld en gedwongen om van hun verhindering en tegenspraak afstand te doen en dat zij hem toelaten om de genoemde tienden geheel vreedzaam te innen, te houden en ervan te genieten zoals het hoort. Ook eist Willem dat de kanunniken van Thorn veroordeeld worden om de vruchten van de tienden die zij tegen zijn wil en tot zijn nadeel hebben geïnd en weggevoerd, geschat op dertig mark Luiks, teruggeven en hem voldoening geven.

Het voorgaande zegt en eist Willem, zich het recht voorbehoudend om zaken toe te voegen, te verminderen of geheel toe te lichten, verklarend dat hij bevoegd is in de voorgenoemde zaken, die hij zal bewijzen, nadat de zaak wettig aanhangig is gemaakt, door partijen de eed van calumnie of aangaande de waarheid is afgelegd, de voordracht van partijen is gehoord en in geschrifte vastgelegd, de getuigen ontvangen, gehoord en nauwkeurig onderzocht en hun verklaringen volgens gewoonte bekend gemaakt en een afschrift gegeven om op de getuigen te reageren.

En op de dag om te antwoorden op de getuigen en de uitspraken bekend te maken aan de kanunniken, riepen de kanunniken de peremptoire exceptie in op de volgende wijze: de kanunniken zeggen en roepen de peremptoire exceptie in tegen meester Willem van Buggenum, dat zij al veertig jaar of vanaf de tijd waarvan geen geheugen bestaat, op basis van hun prebenden te Thorn twee derde van de vruchten van de grote tienden binnen de grenzen van de parochiekerk van Beek vreedzaam bezitten, innen of doen innen, welke vruchten meester Willem van hen terugeist, van wiens kerk van Beek de abdis van Thorn de patrones is krachtens haar waardigheid; en tot teken van het patronaatsrecht heeft en int de kerk van Thorn de vruchten voor twee delen binnen de grenzen van de genoemde parochie zoals boven omschreven. Ook zeggen de kanunniken van Thorn onder peremptoire exceptie tegen Willem dat Gozewijn, voorheen pastoor van de kerk van Beek, namens hen de genoemde tiendvruchten voor een jaarlijkse pacht inde, ontving en had, niet wegens het pastoorschap van Beek, maar omdat hij deze vruchten van de kanunniken in pacht ontving en een tijd lang als pachter of lasthebber van de kanunniken ontving, zoals ook in de verklaringen van de getuigen van meester Willem uitdrukkelijk is bekend.

Onder inroeping van de peremptoire exceptie zeggen de kanunniken van Thorn tegen Willem dat zij als ontvangers van de genoemde tienden volgens het gemene recht zeker zijn van vrijspraak en eisen zij om door de rechter vrijgesproken te worden van de eis van de genoemde Willem en hem te veroordelen in de wettige kosten wegens roekeloze dagvaarding in rechte, wanneer de getuigen over deze exceptie zijn ontvangen, gehoord en nauwkeurig onderzocht en hun verklaringen volgens gewoonte bekend gemaakt en een afschrift is gegeven om op de getuigen te reageren.

Toen ter zake aan de partijen de dag bekend was gemaakt om het definitieve vonnis te horen, verschenen meester Willem persoonlijk en de kanunniken van Thorn door middel van een procurator in rechte voor hen en vroegen nadrukkelijk om vonnis te wijzen. Gezien en kennis genomen hebbend van de aard der zaak en na het verstrekken van advies door rechtsgeleerden, vinden proost, deken, aartsdiaken en het kapittel van Luik dat de kanunniken van Thorn hun exceptie voldoende hebben bewezen. Omdat de peremptoire exceptie bewezen is, vervalt de hoofdzaak en ontslaan zij de kanunniken van Thorn van de eis van meester Willem door definitief vonnis, onder voorbehoud van de kwestie van de kosten voor de kanunniken.

Gegeven en gedaan op 15 november 1266.

Jan, proost, Gillis, deken, de aartsdiaken en het domkapittel van Luik wijzen vonnis in het geschil tussen Willem van Buggenum, pastoor van Beek, en de kanunniken van Thorn inzake de grote tienden te Beek.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 37.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 16e-eeuwse hand: 1266. ‒ 2o door 17e-eeuwse hand: Q. ‒ 3o door 18e-eeuwse hand: Maiores decimas de Beken. ‒ 4o door 18e-eeuwse hand: B.

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat niet aangekondigd is, namelijk: S1 van het domkapittel van Luik, van bruine was. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 21-23.

Afschriften

B. eerste helft 15e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis Thorensis, 966-1600, p. 57-58 (oude fol. 33r-v), onder de rubriek: De decima de Beke, in de marge C, naar A. ‒ C. 18e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1629 = Codex of cartularium IV, 992-1762 (band notariële afschriften abdij Thorn), p. 35-37, eenvoudig afschrift. ‒ D. Ibidem, idem, p. 63, onder de rubriek: De decima de Beke, links in de marge: Copia N. 2, afschrift, met vermelding van het zegel, naar A.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 30-31, nr. 20. – Habets, Archieven Thorn, 30-31, nr. 20. – Haas, Chronologische lijst, 58, nr. 135.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Gerard Venner
1266 november 15
Juridisch
Sint-Gerlach

Numéro 26

Économique

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, maakt bekend dat proost en convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach met instemming van deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht in het allodium van de kerk van Sint-Servaas een muur hebben gebouwd die om het klooster Sint-Gerlach heen loopt. 

In het gedeelte van de muur in de richting van Berg blijken proost en convent zowel onder de muur als erbinnen in de lengte één bunder te bezitten en in de breedte één roede, namelijk zeventien voet. Proost en convent van Sint-Gerlach hebben beloofd uit het allodium jaarlijks erfelijk twee penning Luiks te betalen op de eerste zondag na Sint-Andreas en verklaren hierdoor geen verder recht te hebben of zullen hebben op de goederen van de Sint-Servaaskerk. Ook erkent en bevestigt Walram dat hij door deze instemming geen enkel recht meer verworven heeft of zal trachten te verwerven op dit allodium of de goederen van de Sint-Servaaskerk.

Walram heeft bezegeld.

Gegeven op 6 september 1270.

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, maakt bekend dat proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem) met instemming van deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht in het allodium van het kapittel een muur rond hun klooster gebouwd hebben

op een stuk grond van één bunder in de lengte en één roede in de breedte aan de zijde van Berg tegen een erfelijke jaarrente van twee penning Luiks en hij erkent geen enkel recht op deze grond te hebben.

Origineel

[A]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met één zegel.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 191-192, onder de rubriek: Confirmatio domini Walrami de Monjoie et Valckenburgh literrarum domini decani et capituli sancti Servatii Traiectensis de quittatione unius allodii unius bonnarii terre infra murum monasterii sancti Gerlaci, en in de marge: Num. 128, met opgave van één bezegelingsplaats, naar [A].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regest

Niet voorhanden.

Datering

Aangezien de overeenkomst tussen het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) en deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht over de bouw van een muur dateert uit 1279 (zie infra nrs. 24 en 25), moet het jaartal in onderhavige oorkonde corrupt zijn overgeleverd in het cartularium en de bijbehorende index.

Ontstaan en samenhang

Onderhavige oorkonde is samen met twee andere oorkonden inzake de bouw van de muur op eenzelfde dag uitgevaardigd, zie infra nrs. 24 en 25.

Theo Ebben
1270 (lees 1279) september 6
Economisch
Thorn

Numéro 26

Église

Dirk, ridder van Heeswijk, maakt bekend dat hij er op zijn kosten voor zal zorgen in naam van het convent van Thorn een oorkonde te krijgen van de bisschop van Utrecht onder deze of soortgelijke vorm, namelijk dat er een aanstelling wordt gedaan van het vicariaat van de kerk van Avezaath, waarvan het collatierecht bij de abdis van Thorn berust, en dat diezelfde pastoor volgens zijn voordracht en die van zijn erfgenamen door de abdis en haar opvolgers als patrones van die kerk wordt aangesteld en eeuwig ten behoeve van de zorg van die kerk zal worden gepresenteerd. Deze pastoor zal geschikt zijn, de zielzorg verrichten en er persoonlijk resideren en bedienen in de kerk. Ook zal hij jaarlijks ten minste dertig pond Leuvens ontvangen en verantwoording afleggen over zijn rechten aan het bisdom, de aartsdiaken en de dekens. Wat overblijft van de tienden of in andere goederen van de kerk van Avezaath, zal worden aangewend ter vermeerdering van de prebenden van de kanunniken en kloosterzusters van Thorn omdat hun prebenden gering en ontoereikend zijn. Verder zal Dirk, wanneer hij de oorkonde onder de voornoemde vorm zal hebben verkregen, voor eeuwig van abdis en convent van Thorn de tienden in pacht krijgen en alle andere goederen met hun toebehoren die zij in Avezaath hebben, behalve de goederen die abt en convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht van hen hebben, en eveneens met uitzondering voor heer Otto, ridder, van Zoelen, die hem geen leenhulde zal doen voor de goederen die hij nu tijdelijk houdt van abdis en convent van Thorn. En deze clausule betreffende de leenhulde van Otto moet volgens de wil van de abdis gecorrigeerd of veranderd worden. Dirk zal hen in ieder geval jaarlijks op Kerstmis 37 pond Leuvens geven in de kerk van Thorn op zijn inspanning en kosten en hij zal zijn bode zenden en betalen. Bovendien geeft hij de abdij voor de jaarlijkse betaling van de pacht goede zekerheid en zal de abdij om het even welke straf kunnen kiezen. Abdis en convent moeten hem trouw helpen met hun oorkonde en zegels overal waar dit nodig zou zijn om deze zaak te behartigen, voor elkaar te krijgen en te voltooien zonder kosten. En zolang deze zaak niet voltooid zal zijn, zal Dirk zich de goederen die aan de kerk toebehoren, niet toe-eigenen zonder toestemming van abdis en convent of van de pastoor van de kerk van Avezaath, noch zal hij hen in het geheim of openlijk hinderen. Bovendien zal Dirk, zodra de kerk van Avezaath vacant is, Gerard van Avezaath, priester, presenteren voor de plechtige installatie in deze kerk en hem ter ondersteuning van zijn prebende jaarlijks vijf pond Leuvens toevoegen, zolang Gerard leeft, en hem trouw ondersteunen en verdedigen. Hieraan is nog toegevoegd dat indien Dirk de oorkonde onder de genoemde of gelijkaardige vorm door de bisschop van Utrecht niet zou ontvangen binnen een half jaar vanaf de dag van de bevestiging, dat dan elke overeenkomst en belofte tussen hem en abdis en convent van Thorn zal eindigen en dat zij zonder zijn tegenspraak zullen kunnen doen wat ze willen met hun goederen.

Gedaan op 6 juli 1267.

Dirk van Heeswijk, ridder, verbindt zich ertoe van de bisschop van Utrecht een oorkonde te verkrijgen inzake de aanstelling van de door hem voorgedragen pastoor in de kerk van Avezaath, waarvan het collatierecht aan de abdis van Thorn toebehoort, en inzake de regeling van diens inkomsten uit de tienden en goederen te Avezaath.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 39.

Uitgave

a. Ketner, OSU IV, 4-5, nr. 1723, naar A.

Ontstaan

Deze oorkonde is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1262 tot en met 1273. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 17.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1267 juli 6
Kerkelijk
Sint-Gerlach

Numéro 27

Économique

Godfried van Osa, Hendrik Grinart, Olbert Colsop, Jan Suevus en Godfried van Montenaken, schepenen van Maastricht, oorkonden dat Oger, heer van Borgharen, ridder, voogd van Maastricht, met instemming van zijn echtgenote en hun kinderen zonder voorbehoud enkel en alleen ter wille van God en zonder hoop op herroeping een vierde deel van een stenen huis, gelegen aan de Graanmarkt te Maastricht, heeft geschonken aan proost en convent van Sint-Gerlach. Ook Jan, zoon van wijlen Wijnand, ridder, en zijn kinderen hebben afstand gedaan van een vierde deel dat zij hadden en bezaten in dat huis en er plechtig van afgezien ten behoeve van proost en convent. Ook Dirk de Lata Platea (van de Bredestraat) heeft een vierde deel van dit huis alsmede de helft van een vierde deel dat hem erfrechtelijk toekomt, overgedragen en er plechtig van afgezien ten behoeve van proost en convent. Zowel Jan en zijn kinderen als Dirk hebben ten tijde van de afstand zoveel gedaan dat in alle opzichten aan proost en convent was voldaan. Ook Oda, moeder van Dirk, heeft met instemming van haar kinderen de helft van een vierde deel van het huis erfrechtelijk aan proost en convent gegeven tegen een jaarlijkse cijns van vijftien schelling Luiks, de ene helft te betalen op 25 december en de andere op 24 juni. Proost en convent zullen de grondcijns betalen en leveren aan de bisschop van Luik en Oda zal geen verhef geven noch ontvangen. Dirk en Jan hebben proost en convent beloofd vrijwaring te verstrekken en alle rechtmatige klachten binnen jaar en dag af te doen. Wanneer het huis echter binnen jaar en dag zou worden uitgewonnen, wat in de volkstaal beschodden wordt genoemd, dan zal Jan vanaf dat moment vijf mark Luiks geven en leveren aan proost en convent ter ondersteuning van hun (bouw)werkzaamheden, te ontvangen en te hebben van zijn onbebouwd terrein te Sint-Pieter bij Maastricht, zoals hij vrijwillig verkozen heeft. Dirk heeft aan proost en convent voor het stipt naleven van alle vermelde bedingen als hoofdelijke borgen Jan Suevus, schepen van Maastricht, Boudewijn Pape en Lewalus Pansart aangesteld om tien mark Luiks te betalen.

Godfried van Osa, Hendrik Grinart, Olbert Colsop, Jan Suevus en Godfried van Montenaken, schepenen van Maastricht, hebben bezegeld.

Gegeven op 28 december 1279.

Schepenen van Maastricht oorkonden dat Oger, heer van Borgharen, ridder, voogd van Maastricht, met instemming van zijn echtgenote en hun kinderen een vierde deel van een stenen huis, gelegen aan de Graanmarkt te Maastricht, geschonken heeft aan proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem), dat Jan, zoon van wijlen Wijnand, ridder, en zijn kinderen afstand hebben gedaan van een vierde deel in dat huis, dat Dirk de Lata Platea afstand heeft gedaan van een vierde deel in dat huis alsmede de helft van een vierde deel dat hem erfrechtelijk toekomt en dat Oda, moeder van Dirk, met instemming van haar kinderen de helft van een vierde deel in dat huis erfrechtelijk gegeven heeft aan proost en convent van Sint-Gerlach tegen een jaarlijkse cijns van vijftien schelling Luiks. Proost en convent zullen de grondcijns betalen aan de bisschop van Luik en Oda zal geen verhef geven of ontvangen.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 63, reg. nr. 22.

Aantekeningen op achterzijde: 1° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: S j. – 2° door 15e-eeuwse hand: Dit is der breyff weir ons dat hus van Trech dat steynen hus halff gegeven hubt. – 3° door 17e-eeuwse hand: 1279.

Bezegeling: vijf uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Godfried, (zoon van vrouwe) Osa, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S2 van Jan Suevus, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S4 van Olbert Colsop, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S5 oorspronkelijk een fragment van Godfried van Montenaken, schepen van Maastricht, dat echter bij de restauratie tussen maart 1975 en oktober 1976 abusievelijk vervangen is door een fragment van een onbekende zegelaar, van bruine was, beschadigd, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 163; en één bevestigingsplaats voor het aangekondigde zegel van Hendrik Grinart, schepen van Maastricht, (SD3). Venner signaleert dat in onderhavige oorkonde de gebruikelijke anciёnniteit bij de schepennamen niet gevolgd is in de intitulatio, maar dat de zegels wel in die volgorde bevestigd zijn. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, S2, S4 en S5, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 162, 162,162-163 en 163.

Uitgave

a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 53-55, nr. 1279.12.28 (met vertaling), naar A.

Afschrift

Niet voorhanden.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 24, nr. 21. – Haas, inventaris Sint Gerlach, 75, reg. nr. 22. – Idem, Chronologische lijst, 73, reg. nr. 187.

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Ontstaan

Deze oorkonde is geschreven door een scriptor die ook Maastrichtse schepenoorkonden mundeerde. Hij schreef onder meer een schepenoorkonde d.d. 1285.06.20 ten behoeve van 

Sint-Servaas te Maastricht (Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 455).

Jan Hartmann
1279 december 28
Economisch
Thorn

Numéro 27

Église

Hendrik, minderbroeder, bisschop van Chiemsee en wijbisschop van Hendrik, bisschop van Luik, maakt bekend dat hij op 6 september 1268 na aanroeping van de Heilige Geest vijf altaren in het klooster van de Heilige Maria in Thorn heeft gewijd, waarbij hij vanwege ieder altaar op die dag en de dertig daarop volgende dagen aan allen die oprecht berouw hebben een aflaat van honderd dagen en van een veertigdaagse vasten verleent, alsmede eenzelfde aflaat op de jaarfeesten van de wijdingen van de genoemde altaren en van alle andere gewijde altaren in het klooster op de vier plechtigheden van de zeer vrome maagd Maria en op de feestdagen van de heiligen, ter ere van wie de genoemde altaren gewijd zijn. Bovendien staat hij door de gunst van de almachtige God de genoemde aflaat toe aan alle gelovigen die helpen bij de bouw en de behoeften van het klooster.

Hendrik heeft bezegeld.

Gedaan en gegeven in Thorn op 6 september 1268.

Hendrik, minderbroeder, bisschop van Chiemsee en wijbisschop van Hendrik III, bisschop van Luik, verklaart dat hij vijf altaren in de abdij van Thorn heeft gewijd en een aantal aflaten heeft verleend.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 40. 

Aantekening op de achterzijde: 1o door 18e-eeuwse hand: Indulgenti[***] consecratorum quinque [***], 1268; Q.

Bezegeling: één uithangend zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Hendrik, bisschop van Chiemsee, van bruine was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 15.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 33-34, nr. 22. – Habets, Archieven Thorn, 32, nr. 40. – Haas, Chronologische lijst, 59, nr. 40.

Guus Janssen
1268 september 6
Kerkelijk
Sint-Gerlach

Numéro 28

Économique

Abt en convent van het Augustijnerklooster van Kloosterrade, in het bisdom Luik, hebben al hun goederen te Houthem, gelegen in het land en onder de rechtsmacht van de heer van Valkenburg, zowel cijnzen als pachten, hoevenaars en alle andere zaken die hen daar naar bezitsrecht toekomen, verkocht aan proost en convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, voor elf mark Luiks, waarmee abt en convent van Kloosterrade de uithof te Gerse lost, daarbij afstand doend van elk recht dat hen in die goederen toekwam ten behoeve van proost en convent van Sint-Gerlach.

Abt en convent van Kloosterrade hebben bezegeld.

Gegeven op 30 januari 1279.

Abt en convent van Kloosterrade verkopen al hun goederen te Houthem in het land en de rechtsmacht van de heer van Valkenburg aan proost en convent van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) voor elf mark Luiks, waarmee de abdij de uithof te Gerse lost.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 42, reg. nr. 19.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door laatste kwart 14e-eeuwse hand: B II. – 2o door 17e-eeuwse hand: 1279. – 3o door 18e-eeuwse hand Num. 78.

Bezegeling: twee uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Anselm, abt van Kloosterrade, van witte was, beschadigd. – S2 van het convent van Kloosterrade, van witte was, zwaar beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1 en S2 en de identificatie van Anselm, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 153 en 154.

Uitgave

Zie Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 232-234, nr. 125.

Jan Hartmann
1280 januari 30
Economisch
Thorn

Numéro 28

Mentions légales

Hendrik, abt, en het convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht beloven voor een periode van vijf jaar, ingaand op 1 mei eerstkomend, aan abdis van convent van de abdij van Thorn de vruchten en alle recognitiegelden die hun zijn afgestaan uit hun tienden en andere goederen te Zandwijk, die zij voor meerdere jaren schuldig waren aan Dirk van Heeswijk, ridder, als vergoeding voor de pacht van de goederen van abdis en convent te Avezaath en Hemert. Abt en convent van de Sint-Paulusabdij zullen deze tienden en hun andere voornoemde goederen te Zandwijk gedurende die vijf jaar verzamelen en alles wat daar uitkomt of zou kunnen uitkomen zullen zij in geld omwisselen. En dat geld zullen zij in zijn geheel jaar in jaar uit aan abdis en convent van de abdij van Thorn toewijzen en door hun boden naar Thorn of de abdij van Thorn zenden gedurende die vijf jaar. En indien zij hier misschien geen geloof aan willen hechten, dan zullen abt en convent van de Sint-Paulusabdij dit onder ede verklaren. Bovendien, indien iemand hun gedurende die vijf jaar enige overlast zou bezorgen of een belemmering zou opwerpen, dan zullen zij die op hun kosten wegnemen; en indien zij ten gevolge daarvan schade zouden oplopen, dan zullen ze die volledig vergoeden en teruggeven. En indien er inzake die schade of welke andere condities dan ook geen overeenstemming zou kunnen worden bereikt tussen abt en convent van de Sint-Paulusabdij enerzijds en abdis en convent van Thorn anderzijds, dan zal de beslissing worden toevertrouwd aan scheidsrechters of vriendschappelijke bemiddelaars, namelijk aan Steven, deken van de Sint-Pieterskerk te Utrecht, voor abt en convent van de Sint-Paulusabdij, en aan Michael, kanunnik van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, voor abdis en convent van de abdij van Thorn. En mocht in die tijd één van hen of zij allebei overlijden of niet aanwezig kunnen zijn bij dat oordeel of die bemiddeling, dan zullen zij anderen in hun plaats uitkiezen of hen vervangen indien nodig. En indien de scheidsrechters een eind maken aan deze zaak, dan zullen abt en convent van de Sint-Paulusabdij zich onderwerpen aan de uitspraak, het oordeel of de overeenkomst. Maar als de twee scheidsrechters niet tot overeenstemming zouden kunnen komen, dan zullen zij een derde kiezen. En als zij over de derde persoon geen overeenstemming kunnen bereiken, dan zal de abt van Mariënweerd de derde zijn. En met die derde persoon stemmen abt en convent van de Sint-Paulusabij in of zal diegene die de volle macht heeft om te bemiddelen en de zaak te beëindigen de derde aangeven. En abt en convent van de Sint-Paulusabdij zullen volgens het oordeel, de verordening of genoegdoening van de twee of drie scheidsrechters abdis en convent van Thorn volledig tevreden stellen. En voor het maken en uitvoeren van de voorwaarden stellen abt en convent van de Sint-Paulusabdij volgende personen aan voor abdis en convent van Thorn als gezamenlijke borgen: Steven, deken van de Sint-Pieterskerk te Utrecht, Hubert, schatbewaarder van de Sint-Pieterskerk te Utrecht, Tielman van Keulen, Gijsbert van Amstel en meester Hendrik, kanunniken van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Utrecht. En zij zullen op verzoek van abdis en convent van Thorn of hun zaakvoerder in Rhenen of Tiel verblijven, er overnachten op hun eigen kosten en daar niet eerder vertrekken dan vooraleer de voornoemde zaken of enige bepaling daarvan bevredigend afgehandeld zijn voor abdis en convent van Thorn. En indien in de tussentijd één of meerdere van de voornoemde borgen zou komen te overlijden, dan zullen abt en convent van de Sint-Paulusabdij op verzoek een even geschikte persoon of personen aanstellen, onder de voornoemde straf. Zowel zij als Steven, deken, Hubert, schatbewaarder van de Sint-Pieterskerk te Utrecht, Tielman van Keulen, Gijsbert van Amstel en meester Hendrik, kanunniken van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Utrecht, beloven als borgen al deze zaken krachtig te onderhouden, waarvoor zij trouw hebben beloofd.

Abt en convent van de Sint-Paulusabdij én de borgen hebben bezegeld.

Gedaan en gegeven in 1269.

Hendrik, abt, en het convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht beloven gedurende vijf jaar de inkomsten uit hun tienden en goederen te Zandwijk aan abdis en convent van Thorn te geven als schadeloosstelling voor de achterstallige pacht uit de goederen te Avezaath en Hemert en wijzen scheidsrechters aan ingeval hierover een conflict zou ontstaan.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 45.

Afschrift

B. gelijktijdig, Ibidem, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 45, door de abdij van Thorn, eertijds bezegeld door abdis en convent van Thorn, naar A. 

Uitgave

a. Ketner, OSU IV, 43-44, nr. 1770, naar A.

Ontstaan en samenhang

Zowel het origineel als het gelijktijdig afschrift is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1262 tot en met 1273. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 17.

Op 1 december 1270 hebben abdis en convent van Thorn een oorkonde uitgevaardigd waarin zij de in onderhavige oorkonde gestelde borgen, namelijk Steven, deken van de Sint-Pieterskerk te Utrecht, Hubert, schatbewaarder van de Sint-Pieterskerk te Utrecht, Tielman van Keulen, Gijsbert van Amstel en meester Hendrik, kanunniken van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Utrecht, manen om binnen Rhenen of Tiel in leisting te gaan omdat de Sint-Paulusabdij de beloofde betaling niet heeft gedaan aan de abdij van Thorn. Deze oorkonde berustte blijkens Ketner, OSU IV, 58, nr. 1790, in het archief van de abdij van Thorn onder inv. nr. 45 en was getransfigeerd aan afschrift B van onderhavige oorkonde. Thans is dit stuk niet meer voorhanden. Voor de editie van de oorkonde d.d. 1 december 1270, zie Ketner, OSU IV, 58-59, nr. 1790.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1269
Juridisch
Sint-Gerlach

Numéro 29

Économique

Adolf, abt van Siegburg, maakt bekend dat hij Herman Scotto, monnik aldaar, heeft toegestaan om alle erfgoederen die hem toevallen of zouden kunnen toevallen bij het overlijden van Geertrui, begijn te Maastricht, eertijds echtgenote van zijn overleden broer Gerard, en die bij leven van Gerard bleken te zijn, te verwerven, bezitten en voor zichzelf aan te wenden.

Adolf heeft bezegeld.

Gegeven te Siegburg, in 1286.

Adolf, abt van (de Sint-Michaelsabdij te) Siegburg, heeft Herman Scotto, monnik aldaar, toegestaan om de erfgoederen die hem zullen toevallen bij het overlijden van zijn schoonzus Geertrui van Siecht, begijn te Maastricht, te verwerven en voor zichzelf aan te wenden.

Origineel

[A]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met één zegel. Aan deze oorkonde was de oorkonde getransfigeerd van Jan, proost in Millen, d.d. 1286.04.28, zie infra nr. 30.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 293, onder de rubriek: Abbas Siibergensis approbat venditionem bonorum fratris Hermanni dicti Scotto in Oirsbeeke, en in de marge: Num. 183, met opgave van één bezegelingsplaats, naar [A].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regest

Niet voorhanden.

Datering, ontstaan en samenhang

Het gebruik van paasstijl door de Sint-Michaelsabdij te Siegburg is verondersteld, conform de in het aartsbisdom Keulen gehanteerde jaarstijl in deze periode, zie Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, XVI. Uitgaande van paasstijl is de terminus post quem 12 april 1286. De terminus ante quem kan afgeleid worden uit een oorkonde van Jan, proost in Millen, d.d. 28 april 1286, die melding maakt van onderhavige oorkonde: per cartulam que litere domini abbatis de Sigebergh est innexa et sigillo nostro sigillata protamur, zie infra nr. 30. Uit deze passage blijkt ook dat de oorkonde, uitgevaardigd door Jan, proost in Millen, een transfix is. Beide oorkonden zijn in het achttiende-eeuws cartularium onder eenzelfde rubriek gekopieerd.

Theo Ebben
1286 (april 12-27)
Economisch
Thorn

Numéro 29

Varia

           Amelis, domdeken, en Steven, deken van de Sint-Pieterskerk te Utrecht, maken bekend dat zij de oorkonde van abdis en convent van de abdij van Thorn hebben gezien, die niet doorgehaald, niet uitgewist noch in welk deel dan ook beschadigd is onder deze vorm:

           ‒ ‒ ‒ (hierna volgt de tekst van Collectie Thorn, nr. 10).

           Hendrik, abt van de Sint-Paulusabdij te Utrecht, heeft bezegeld.    

           Gegeven op 25 maart 1269.

Amelis, domdeken, en Steven, deken van de Sint-Pieterskerk te Utrecht, vidimeren een oorkonde van Hildegonde, abdis, en het kapittel van Thorn d.d. 1237.04.27, inzake de tiend van Hemert en de inkomsten te Avezaath.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 16.

 

Uitgave

a. Ketner, OSU IV, 31, nr. 1755, naar A.

 

Samenhang

Voor de gevidimeerde oorkonde van Hildegonde, abdis, en het kapittel van Thorn, zie Collectie Thorn, nr. 10.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
Varia
Sint-Gerlach

Numéro 30

Économique

Jan, proost in Millen, verklaart dat hij het begin (van de oorkonde) heeft gehoord waarin broeder Herman Scotto, monnik van Siegburg, aan de proost van Sint-Gerlach goederen heeft verkocht die hem in de parochie van Oirsbeek zijn toegevallen bij het overlijden van Geertrui, begijn, eertijds echtgenote van zijn broer.

Jan bevestigt dit met deze oorkonde, die aan de oorkonde van de abt van Siegburg is vastgemaakt en door hem is bezegeld.

Gegeven op 28 april 1286.

Jan, proost in Millen, verklaart dat Herman Scotto, monnik van (de Sint-Michaelsabdij te) Siegburg, aan de proost van Sint-Gerlach (te Houthem) goederen in de parochie van Oirsbeek heeft verkocht die hem toegevallen zijn bij het overlijden van zijn schoonzus Geertrui (van Siecht), begijn (te Maastricht).

Origineel

[A]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met één zegel.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 293, onder de rubriek: Abbas Siibergensis approbat venditionem bonorum fratris Hermanni dicti Scotto in Oirsbeeke, en in de marge: Num. 183, met opgave van één bezegelingsplaats, naar [A].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regest

Niet voorhanden.

Ontstaan en samenhang

Onderhavige oorkonde is het transfix van de in de dispositio vermelde oorkonde van Adolf, abt van de Michaelsabdij te Siegburg, zie infra nr. 29. Beide oorkonden zijn onder eenzelfde rubriek in het achttiende-eeuws cartularium gekopieerd.

Theo Ebben
1286 april 28
Economisch
Thorn

Numéro 30

Économique

Hendrik, abt, en het convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht maken bekend dat zij met gemeenschappelijke toestemming en eendrachtige wil de tienden en andere goederen, die abdis en convent van de abdij van Thorn te Hemert hebben, in eeuwigdurende pacht hebben ontvangen tegen een jaarlijkse betaling van twaalf mark Luiks of een equivalent daarvan, in Thorn te betalen aan abdis en convent uiterlijk 22 februari door hun boden, op hun inspanning en kosten, ook als de voornoemde tienden en goederen van Hemert in de toekomst geheel of gedeeltelijk beter of slechter blijken te zijn geworden of zelfs helemaal vernietigd. Hier wordt de volgende voorwaarde aan toegevoegd: indien abt en convent van de Sint-Paulusabdij het voornoemde bedrag niet in zijn geheel op de voornoemde plaats en termijn zouden betalen en gedurende twee maand vanaf de betaaldag de betaling van de pacht gestaakt zouden hebben, dan moeten zij in het vervolg voor iedere dag dat er oponthoud in de betaling is een boete van twaalf penning Luiks betalen vóór de hoofdschuld. Verder wordt ook toegevoegd dat indien zij gedurende één jaar, gerekend vanaf de betaaldag, de pacht en het geld voor de lopende boete niet betaald zullen hebben, dat dan de officiaal van Luik, aan wiens jurisdictie abt en convent van de Sint-Paulusabdij zich met toestemming van hun bisschop onderwerpen, hen zonder voorafgaande dagvaarding of aanmaning van het goddelijk ambt zal uitsluiten en publiekelijk zal bekend maken dat hij hen heeft uitgesloten, waar en wanneer het hem goeddunkt. Zij stemmen verder toe en beslissen vrijwillig en met toestemming van hun bisschop dat de officiaal van Luik hun abdij onder kerkelijk interdict zal kunnen stellen als zij een dergelijke uitsluiting voor een maand zullen ondergaan. En om dit te doen onderwerpen abt en convent van de Sint-Paulusabdij zich met toestemming van hun bisschop aan de jurisdictie van de officiaal van Luik op een dusdanige wijze dat in hun klooster geen enkele goddelijke dienst zal worden hernomen vooraleer genoegdoening is gedaan aan abdis en convent van Thorn voorr de voornoemde pacht en het geld van de lopende boete. Zij zien ook af van iedere exceptie of privilege van uitzondering dat zij hebben of moeten hebben en van iedere hulp van canoniek of wereldlijk recht, hetzij door reguliere observantie, hetzij door gewoonte, waardoor iets tegen het voornoemde kan worden gedaan of dat hen op enigerlei wijze kan beschermen.

Abt en convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht hebben bezegeld.

Gedaan en gegeven in juni 1269.

Hendrik, abt, en het convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht verklaren van abdis en convent van Thorn tienden en andere goederen te Hemert in eeuwigdurende pacht te hebben ontvangen tegen een jaarlijkse betaling van twaalf mark Luiks.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 41. 

Uitgave

a. Ketner, OSU IV, 35-36, nr. 1760, naar A.

Samenhang

Voor de goedkeuring van deze pachtovereenkomst door proost, deken, aartsdiaken en het domkapittel van Luik d.d. juli 1269, de goedkeuring door Amelis, domdeken te Utrecht, d.d. 1269 augustus 30, én door Amelis en het domkapittel te Utrecht d.d. 1269 augustus 30, zie hierna Collectie Thorn, respectievelijk nrs. 31, 32 en 33.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1269 juni
Economisch
Sint-Gerlach

Numéro 31

Économique

Willem, proost, en het convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach maken bekend dat zij zolang Hendrik van Retersbeek en Clementia, diens echtgenote, burgers van Maastricht, leven, jaarlijks aan Clementia, en niet aan Hendrik, op Sint-Andreas negen mud en achttien vaten rogge Maastrichtse maat verschuldigd zijn, te leveren op hun verantwoordelijkheid en kosten binnen de muren van Maastricht, voor de schenking van achttien bunder land, waarvan vijftien bunder akker-, weiland en bos, afhangend van de heer van Valkenburg, drie bunder, afhangend van Godfried van Audesteyde te Beek, en van gronden te Haasdal, afhangend van de proost van Meerssen. Hendrik en Clementia hebben deze gronden als een schenking tussen levenden aan proost en convent gegeven met instemming van de heren van wie zij deze gronden houden. Ingeval Hendrik eerder overlijdt dan Clementia, dan zijn proost en convent gehouden tot de betaling van twee delen van de voornoemde rogge aan Clementia, maar zijn ze vrijgesteld van de betaling van het derde deel. Indien echter Clementia eerder sterft, dan zal Hendrik verplicht zijn om te verblijven binnen het slot van het klooster en zijn proost en convent gehouden jaarlijks voor hem, zolang hij daar blijft en leeft, (te zorgen) voor de betaling van alle rogge en voor zijn verblijf in één huis, waar hij passend zal kunnen wonen, voor voldoende hout voor het vuur en voor één varken ter waarde van tien schelling Luiks. Indien Hendrik na de dood van Clementia niet naar het klooster komt, hoewel hij daartoe door proost en convent is gemaand, en hij niet zonder onderbreking binnen het slot verblijft, dan zijn proost en convent hem betreffende het voorgaande niets verplicht.

Proost en convent hebben bezegeld, samen met Walram, heer van Valkenburg. Walram, heer van Valkenburg, verklaart op verzoek van de genoemde partijen deze oorkonde bezegeld te hebben ter getuigenis van zijn instemming met het voorgaande.

Gedaan en gegeven op 28 juni 1287.

Willem, proost, en convent van Sint-Gerlach (te Houthem) verklaren dat zij aan Hendrik van Retersbeek en Clementia, zijn echtgenote, burgers van Maastricht, een jaarlijkse lijfrente van negen mud en achttien vaten rogge verschuldigd zijn voor de schenking van achttien bunder land te Beek, waarvan vijftien bunder afhangend van de heer van Valkenburg en drie van Godfried van Audesteyde, alsmede gronden te Haasdal, afhangend van de proost van Meerssen, en stellen clausules op ingeval van het overlijden van Hendrik of Clementia. Walram, heer van Valkenburg, hecht zijn goedkeuring aan deze overeenkomst.

Origineel 

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 18-1, reg. nr. 23.

Aantekening op de achterzijde: 1º door 17e-eeuwse hand: 1287.

Bezegeling: drie bevestigingsplaatsen voor de aangekondigde zegels van Willem, proost van Sint-Gerlach (te Houthem), van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) en van Walram, heer van Valkenburg, (LS1, LS2 en LS3).

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 25-26, nr. 22, naar A.

Regesten

Haas, inventaris Sint Gerlach, 75-76, reg. nr. 23. – Idem, Chronologische lijst, 82, reg. nr. 217.

Ontstaan en samenhang

Onderhavige oorkonde vertoont geen schriftverwantschap met de oorkonde van Walram, heer van Valkenburg, d.d. 1288.05.01 over de omzet van de vijftien bunder leengrond in allodiale grond te Beek, zie infra nr. 32.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1287 juni 28
Economisch
Thorn

Numéro 31

Économique

Jan, proost, Gillis, deken, de aartsdiaken en het domkapittel van Luik hechten op verzoek van abdis en convent van de abdij van Thorn hun goedkeuring aan de overeenkomst, gemaakt tussen abdis en convent van Thorn enerzijds en abt en convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht anderzijds inzake goederen te Avezaath en Hemert en over de pacht die abdis en convent uit deze goederen toekomt. Omdat door een onderzoek in het klooster van Thorn voldoende vaststaat dat het voordeel van abdis en convent van Thorn én van abt en convent van de Sint-Paulusabdij voldoende vastgelegd is in de genoemde overeenkomst en regeling, welk onderzoeksverslag proost, deken, aartsdiaken en kapittel gezien en gelezen hebben, en omdat omwille van de vrede na vele twisten de pacht van de genoemde goederen verdubbeld is, namelijk dat abt en convent van de Sint-Paulusabdij nu eeuwig jaarlijks aan abdis en convent van Thorn twaalf mark Luiks zullen betalen in plaats van zes mark Keuls tot nu toe, hebben zij deze overeenkomst goedgekeurd en bevestigd met hun zegel.

Gedaan en gegeven in juli 1269.

Jan, proost, Gillis, deken, de aartsdiaken en het domkapittel van Luik hechten hun goedkeuring aan de pachtovereenkomst inzake goederen te Avezaath en Hemert tussen de Sint-Paulusabdij te Utrecht en de abdij van Thorn, zoals overeengekomen in juni 1269.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 42. 

Uitgave

a. Ketner, OSU IV, 37-38, nr. 1762, naar A.

Samenhang

Voor de pachtovereenkomst tussen de Sint-Paulusabdij te Utrecht en de abdij van Thorn d.d. juni 1269, zie Collectie Thorn, nr. 30. Voor de goedkeuring van deze pachtovereenkomst door Amelis, domdeken te Utrecht, d.d. 1269 augustus 30, en door Amelis en het domkapittel te Utrecht d.d. 1269 augustus 30, zie Collectie Thorn, respectievelijk nrs. 32 en 33.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1269 juli
Economisch
Sint-Gerlach

Numéro 32

Économique

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, maakt bekend dat Hendrik van Retersbeek en Clementia, diens echtgenote, vijftien bunder akkerland, bos, weiland en grond in zijn dorp Beek die ze van hem in leen hielden, in zijn handen overgedragen hebben en plechtig afstand hebben gedaan ten behoeve van proost en convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik. Omwille van God en ter bevordering van het klooster, dat Walram met bijzondere gunst omarmt, heeft hij dit land en de grond vrijgesteld van leenlasten en als allodium aan het klooster overgedragen, zodat proost en convent en hun opvolgers dit volgens allodiaal recht in eeuwigheid kunnen bezitten. Proost en convent hebben deze vijftien bunder, die op de voornoemde wijze aan hen waren overgedragen, voor een zeker bedrag verkocht aan Jan Suevus, burger van Maastricht, en zijn kinderen en aan hen overgedragen om het te bezitten volgens allodiaal recht, zoals proost en convent die goederen zelf gehouden en bezeten hebben.

Gedaan in aanwezigheid van Gozewijn van Borgharen, Jan van Haasdal, Arnoud van Houthem, Frederik van Retersbeek, ridders, en van meer geloofwaardige mannen en vazallen van Walram, heer van Valkenburg en Monschau. Walram heeft bezegeld, samen met proost en convent.

Gegeven op 1 mei 1288.

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, verklaart dat hij vijftien bunder land te Beek, die Hendrik van Retersbeek en Clementia, zijn echtgenote, van hem in leen hielden en afgestaan hadden ten behoeve van proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem), vrijgemaakt heeft van de lasten als leengoed en aan proost en convent overgedragen als allodiaal goed, waarna het klooster dit land verkocht heeft aan Jan Suevus, burger van Maastricht.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 18-2, reg. nr. 24.

Aantekeningen op de achterzijde: 1˚ door 15e-eeuwse hand: De XV bonaria terre. – 2˚ door laatste kwart 14e-eeuwse hand: K j. – 3˚ door 17e-eeuwse hand: 1288. – 3˚ door 18e-eeuwse hand: Num. 73.

Bezegeling: twee uithangend bevestigde, dubbel doorgestoken zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Walram, heer van Valkenburg en Monschau, van bruine was, beschadigd. – S2 van het klooster Sint-Gerlach te Houthem, van bruine was, zwaar beschadigd; en één bevestiging, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van de proost van Sint-Gerlach te Houthem (SD3). Voor een beschrijving en afbeelding van S1 en S2, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 159-160 en 152.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 119-120, onder de rubriek: Littere domini Walrami de quindecim bonnariis terre iacentibus apud Beek, en in de marge: Num. 73, met opgave van drie bezegelingsplaatsen, naar [A].

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 26-28, nr. 23, naar A.

Regesten

Haas, inventaris Sint Gerlach, 76, reg. nr. 24. – Idem, Chronologische lijst, 85, reg. nr. 224.

Ontstaan en samenhang

Onderhavige oorkonde vertoont geen schriftverwantschap met de oorkonde van Willem, proost, en het convent van Sint-Gerlach (te Houthem) d.d. 1287.06.28, inzake de vijftien bunder land te Beek, afhangend van Walram, heer van Valkenburg, zie infra nr. 31.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1288 mei 1
Economisch
Thorn

Numéro 32

Économique

Amelis, deken van het domkapittel te Utrecht en provisor in geestelijke zaken van stad en bisdom Utrecht, maakt bekend dat abt en convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht de tienden van Hemert in pacht hebben ontvangen van abdis en convent van de abdij van Thorn tegen een jaarlijkse betaling van twaalf mark Luiks. Daartoe hebben zij zich onderworpen aan de jurisdictie van de officiaal van Luik, zoals in hun oorkonde die daarover is opgemaakt en met hun zegels bezegeld. Amelis hecht aan deze overeenkomst zijn goedkeuring en geeft de officiaal van Luik de macht om abt en convent van de Sint-Paulusabdij te suspenderen en hen gesuspendeerd te verklaren, en indien nodig om daarna hun klooster onder interdict te plaatsen indien zij de overeenkomst niet uitvoeren waartoe ze zich in de oorkonde hebben verplicht.

Gegeven op 30 augustus 1269.

Amelis, domdeken te Utrecht en provisor in geestelijke zaken van Utrecht, hecht zijn goedkeuring aan de pachtovereenkomst tussen de Sint-Paulusabdij te Utrecht en de abdij van Thorn inzake de tienden van Hemert, zoals overeengekomen in juni 1269.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 43. 

Uitgave

a. Ketner, OSU IV, 39-40, nr. 1765, naar A.

Samenhang

Voor de pachtovereenkomst tussen de Sint-Paulusabdij te Utrecht en de abdij van Thorn d.d. juni 1269, zie Collectie Thorn, nr. 30. Voor de bevestiging van deze overeenkomst door proost, deken, aartsdiaken en het domkapittel van Luik d.d. juli 1269, en de goedkeuring door Amelis en het domkapittel te Utrecht d.d. 1269 augustus 30, zie Collectie Thorn, respectievelijk nrs. 31 en 33.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1269 augustus 30
Economisch
Sint-Gerlach

Numéro 33

Économique

Goblio van Schinnen, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, bepaalt dat met de verkoop van zijn graan te Hegge zijn schulden moeten worden betaald en de door hem afgeperste en onrechtmatig verkregen zaken moeten worden teruggegeven, dat daarna eerst zijn begrafenis moet worden betaald en ten slotte het restant moet worden besteed aan de vergroting van een altaar in de Sint-Pieterskerk te Luik. (Deperditum)

Origineel

Niet voorhanden.

Afschrift

Niet voorhanden.

Vermelding

Deze oorkonde is bekend uit de dispositio van een oorkonde van Goblio van Schinnen, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, zie infra nr. 34, alwaar onderhavige oorkonde wordt vermeld: Item et quod supercreverit ultra solutionem dictarum exequiarum, cedat in augmentum altaris, construendi in ecclesia sancti Petri, prout in aliis litteris meis continetur.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

(vóór 1 december 1288)
Economisch
Thorn

Numéro 33

Économique

Amelis, deken, en het domkapittel te Utrecht maken bekend dat abt en convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht de tienden en andere goederen te Hemert in pacht hebben ontvangen van abdis en convent van de abdij van Thorn tegen een jaarlijkse betaling van twaalf mark Luiks. Daartoe hebben zij zich onderworpen aan de jurisdictie van de officiaal van Luik, zoals in hun oorkonde die daarover is opgemaakt en met hun zegels bezegeld. Amelis en het domkapittel hechten aan deze overeenkomst hun goedkeuring en geven de officiaal van Luik de macht om abt en convent van de Sint-Paulusabdij te suspenderen en hen gesuspendeerd te verklaren, en indien nodig om daarna hun klooster onder interdict te plaatsen indien zij de overeenkomst niet uitvoeren waartoe ze zich in de oorkonde hebben verplicht.

Gegeven op 30 augustus 1269.

Amelis, deken, en het domkapittel te Utrecht hechten hun goedkeuring aan de pachtovereenkomst tussen de Sint-Paulusabdij te Utrecht en de abdij van Thorn, zoals overeengekomen in juni 1269.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 44. 

Uitgave

a. Ketner, OSU IV, 40, nr. 1766, naar A.

Samenhang

Voor de pachtovereenkomst tussen de Sint-Paulusabdij te Utrecht en de abdij van Thorn d.d. juni 1269, zie Collectie Thorn, nr. 30. Voor de bevestiging van deze overeenkomst door proost, deken, aartsdiaken en het domkapittel van Luik d.d. juli 1269, en de goedkeuring door Amelis, domdeken te Utrecht, d.d. 1269 augustus 30, zie Collectie Thorn, respectievelijk nrs. 31 en 32.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1269 augustus 30
Economisch
Sint-Gerlach

Numéro 34

Économique

Omdat niets zekerder is dan de dood en niets onzekerder dan het uur van de dood, maakt Goblio van Schinnen, kanunnik van de kerk van Sint-Pieter te Luik, bij zijn verstand en gezond van geest, zijn testament of laatste wil op de volgende wijze.

(1) Ten eerste wil hij dat zijn goederen te Hegge, namelijk een hoeve, gronden, vijvers en andere toebehoren, na zijn dood toekomen aan het augustijnerklooster Sint-Gerlach op een dusdanige wijze dat van die goederen en hun inkomsten één altaar in dat klooster voldoende begiftigd wordt voor zijn zielenheil en dat van zijn ouders en weldoeners.

(2) Verder verzoekt hij nederig of het voornoemde klooster één van de dochters van heer Godfried van Spaubeek als kloosterlinge of zuster wil ontvangen en wil hij dat uit zijn roerende goederen te Hegge, namelijk van het graan, vijf mud rogge en één mud tarwe Maastrichtse maat gegeven wordt aan de dochter van heer Godfried ter ondersteuning van haar intrede in de genoemde orde om de benodigde uitgaven te doen; dit op een dusdanige wijze dat uit de inkomsten van de voornoemde onroerende goederen te Hegge jaarlijks aan de genoemde dochter van Godfried één mark sterling en één mud rogge gegeven wordt zolang ze leeft; na haar dood dienen de genoemde mark en mud terug te keren naar het klooster.

(3) Ook schenkt hij aan diezelfde dochter van Godfried één van zijn bedden te Hegge.

(4) Ook schenkt hij aan Catharina, zijn nicht, non van Sint-Gerlach, één mark sterling en één mud rogge Maastrichtse maat, jaarlijks aan haar te geven uit de voornoemde goederen te Hegge en hun inkomsten, zolang ze leeft; na haar dood zullen de genoemde mark en mud naar het klooster terugkeren.

(5) Ook schenkt hij aan diezelfde Catharina twintig kapoenen en achtentwintig penning sterling die hij te Hegge heeft, aan haar te betalen zolang ze leeft; na haar dood zullen zij terugvallen aan het klooster voor de pitantie.

(6) Ook schenkt hij aan diezelfde Catharina één van zijn bedden te Hegge.

(7) Ook schenkt hij aan Elisabeth, zijn dochter, een met bont afgezette sprei, een matras met zijde en zijn beste bed te Hegge.

(8) Ook schenkt hij aan Geertrui, zijn dienstmaagd, al zijn dieren te Hegge, te weten schapen, koeien en varkens.

(9) Ook schenkt hij aan Wijnand, zijn dienstknecht, zijn rood rijpaard en wil hij dat Wijnand zijn roerende goederen te Hegge verwijdert of weghaalt.

(10) Ook schenkt hij aan de voornoemde Elisabeth, zijn dochter, de helft van zijn koperen en tinnen potten te Hegge.

(11) Ook wil en bepaalt hij dat al zijn graan te Hegge verkocht wordt, waar het ook uit moge bestaan, dat daarvan zijn schulden betaald worden en dat teruggegeven wordt wat door hem afgeperst en onrechtmatig verworven is, als daarvan iets mocht blijken; en wat daarna overblijft, zal besteed worden aan zijn begrafenis. En als er na de betaling van zijn begrafenis nog geld overblijft, moet dat gebruikt worden voor de verfraaiing van een altaar, dat opgericht moet worden in de kerk van Sint-Pieter, zoals in een andere oorkonde van Goblio beschreven is.

Deze zaken dienen te gebeuren door de executeurs die hij gekozen heeft, namelijk zijn bloedverwanten heer Godfried van Wijnandsrade en heer Godfried van Spaubeek, ridders, en Engelbert, kanunnik van de kerk van Sint-Gereon te Keulen.

Getuigen waren: heer Jan, deken van Nijvel, heer Peter van Cambiis, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, meester Gerard Sortes, kanunnik van het Heilig Kruis te Luik, en Wolter van Hasselt, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, samen met de genoemde Godfried, ridder, en Engelbert.

Goblio heeft bezegeld samen met Jan van Restée, deken van Sint-Pieter te Luik, en met de executeurs.

Jan, deken en executeur, heeft op verzoek van Goblio zijn zegel aan de oorkonde gehangen.

Gegeven en gedaan op 1 december 1288.

Het doorhalen van drie regels, zoals hierboven gedaan, wordt goedgekeurd. Datum als boven.

Goblio van Schinnen, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, vermaakt bij testament aan het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) zijn goederen te Hegge ten behoeve van de fundatie van een altaar in het klooster, verzoekt het klooster een van de dochters van heer Godfried van Spaubeek, ridder, op te nemen, schenkt haar een bed en kent voor de kosten van haar intrede uit zijn goederen te Hegge 5 mud rogge en 1 mud tarwe toe en zolang zij leeft jaarlijks 1 mark sterling en 1 mud rogge. Verder legateert hij een aantal goederen aan zijn nicht, dochter, dienstmeid en knecht en stelt een aantal personen aan als executeurs-testamentair.

Origineel

[A]. Niet voorhanden.

Afschrift

B. 1289 juni 7, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 96, reg. nr. 27, vidimus door de officiaal van het hof van Luik, naar [A].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 28-29, nr. 24 (gedateerd 1288 november 29). – Poncelet, Inventaire analytique, 18, nr. 50. − Haas, Inventaris Sint Gerlach, 77, reg. nr. 25.

Samenhang

In onderhavige oorkonde wordt melding gemaakt van een andere oorkonde van Goblio van Schinnen inzake de bouw van een altaar in de Sint-Pieterskerk te Luik uit de verkoop van zijn goederen te Hegge: Item et quod supercreverit ultra solutionem dictarum exequiarum, cedat in augmentum altaris construendi in ecclesia sancti Petri, prout in aliis litteris meis continetur. Voor dit deperditum, zie infra nr. 33.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1288 december 1
Economisch
Thorn

Numéro 34

Économique

Arnoud, priester en vicaris van de kerk van Oeteren, maakt bekend dat hij op de volgende wijze zijn testament opstelt omdat hij het voornemen heeft om als kruisvaarder overzee te gaan: al zijn erfgoederen in de parochie van Oeteren schenkt en draagt hij als eeuwige gift voor de ene helft over aan abdis en convent van de abdij van Thorn en voor andere aan abdis en convent van de Onze-Lieve-Vrouweabdij van Oeteren, met uitzondering van een jaarcijns van vier kapoenen die hij eerder vrij en absoluut met alle recht geschonken heeft aan de abdis van Thorn, in aanwezigheid van de schepenen van Oeteren en verscheidene andere personen. Het vruchtgebruik van die goederen te Oeteren schenkt en draagt hij als eeuwige gift over aan zijn kind Jan, zolang die leeft, met al zijn andere roerende goederen volgens de hieronder geschreven voorwaarden. Ten behoeve hiervan heeft hij volgende personen als executeur-testamentair aangesteld: Jan van Elen, deken van Maaseik, Frederik, priester van Gruitrode, en Michael van Rothem, bloedverwant van Arnoud. Arnoud wil en bepaalt dat zij zich de roerende goederen onmiddellijk toeëigenen en de opbrengsten van de goederen innen, zolang Jan leeft, en deze aan hem uitkeren. Ook moeten ze hem naar de scholen doen gaan en hem op hun beurt uit de genoemde goederen het noodzakelijke toekennen, zolang hij zich goed en fatsoenlijk gedraagt en zich houdt aan het oordeel, de bepaling en wil van de executeurs, omdat het Arnouds hoogste verlangen is dat Jan ordesgeestelijke wordt. Indien Jan zich minder goed en eervol zou willen houden en zich kwaadaardig begint te gedragen, zodanig dat hij zich niet aan het oordeel, de bepaling en wil van de executeurs houdt noch hen terwille is, dan zullen de abdissen en conventen van Thorn en Oeteren aan Jan tien mark Luiks geven. En Arnoud wil dat beide kloosters hiermee gekweten zijn van verdere uitgaven aan Jan en dat zij zich de genoemde goederen, door Arnoud aan Jan gelegateerd, zullen toeëigenen en er geheel vrij hun wil mee doen. Wanneer Jan komt te overlijden, dan zullen de executeurs de goederen die Arnoud aan Jan gelegateerd heeft, voor het zielenheil van Arnoud en zijn ouders aanwenden ten bate van vrome en goede zaken. Bovendien wil Arnoud dat de executeurs niets van de voorafgaande zaken zullen doen of bepalen zonder de abdis van Thorn, wie het te zijner tijd ook zal zijn, en dat zij zich zullen houden aan alles wat door de abdis in alle voorgenoemde zaken is bepaald als hun meerdere. Aangezien het legaat, testament of schenking dat Arnoud eerder voor de schepenen van Oeteren had opgesteld minder goed was en ten nadele van zijn zielenheil, heeft hij na advies het gebruik van de goederen voor de genoemde schepenen in de kerk van Oeteren herroepen en herroept het voor het altaar van de genoemde kerk en wil dat dit tegenwoordig testament ongeschonden wordt nageleefd.

Arnoud heeft aan de abdis van Thorn en de executeur-testamentairs gevraagd om deze oorkonde samen met hem te bezegelen en de last van dit testament op zich te nemen. Guda, abdis van Thorn, en de executeurs hebben hieraan gehoor gegeven en de oorkonde bezegeld.

Gedaan en gegeven op 4 mei 1270.

Arnoud, priester en vicaris van de kerk van Oeteren, schenkt bij testament zijn erfgoederen in de parochie van Oeteren gelijkelijk aan abdis en convent van de abdij van Thorn en aan abdis en convent van de Onze-Lieve-Vrouweabdij te Oeteren, met uitzondering van een jaarlijkse cijns van vier kapoenen, eerder geschonken aan de abdis van Thorn, en van het vruchtgebruik van die goederen en zijn roerende goederen, die hij overdraagt aan zijn zoon Jan. Tevens stelt hij een aantal personen aan als executeur-testamentair.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 46. Beschadigd met tekstverlies.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: Nederoeteren. – 2o door 17e-eeuwse hand: Testamentum cuiusdam pastoris de Nederoeteren qui legavit medietatem suorum bonorum abbatie et aliam medietatem capitulo, 1270. – 3o door 17e-eeuwse hand: O doorgestreept, I.

Bezegeling: vijf bezegelingsplaatsen (met uithangende restanten van de perkamenten zegelstaarten), vermoedelijk voor de aangekondigde zegels (LS1, LS2, LS3, LS4 en LS5).

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 41-42, nr. 28. – Habets, Archieven Thorn, 38, nr. 46. Haas, Chronologische lijst, 63, nr. 152.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Ontstaan

Deze oorkonde is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1262 tot en met 1273. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 17.

Geertrui Van Synghel
1270 mei 4
Economisch
Sint-Gerlach

Numéro 35

Varia

De officiaal van het hof van Luik maakt bekend dat hij het ondergeschreven testament door middel van een afschrift op d.d. 7 juni 1289 heeft gezien en gelezen in deze woorden:

− − − (hierna volgt de tekst van Collectie Sint-Gerlach nr. 34). 

Gegeven door middel van een afschrift onder het zegel van het hof van Luik, op 7 juni 1289.

Jan van Thorn door een afschrift.

De officiaal van het hof van Luik vidimeert het testament van Goblio van Schinnen, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, d.d. 1288.12.01.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 96, reg. nr. 27.

Aantekeningen op achterzijde: 1o door laatste kwart 14e-eeuwse hand: I II. – 2o door 15e-eeuwse hand: Testamentum. – 3˚ door 17e-eeuwse hand: 1288. – 4˚ door 18e-eeuwse hand: Num. 91.

Bezegeling: één bevestigingsplaats voor het afhangend zegel van het hof van Luik, dat aangekondigd is (SD1).

Afschrift

B. (ca. 1736) Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 137-139, onder de rubriek: Testamentum domini Goblionis de Schine in quo monasterio sancti Gerlaci legat certa bona in Heeke, en in de marge: Num. 91, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.  

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 78, reg. nr. 27. – Idem, Chronologische lijst, 86, nr. 229.

Ontstaan

Onderhavige oorkonde is door dezelfde hand geschreven als de door de officiaal uitgevaardigde oorkonde in 1290, zie infra nr. 36. Derhalve kan de scriptor waarschijnlijk gesitueerd worden in het milieu van het hof van Luik. Het schrift vertoont ook zeer sterke verwantschap met de oorkonde, in 1290 uitgevaardigd door proost en convent van Sint-Gerlach, zie infra nr. 37.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Geertrui Van Synghel
1289 juni 7
Varia
Thorn

Numéro 35

Église

Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van Luik, maakt bekend dat wijlen meester Reinier, scholaster in Tongeren en provisor in geestelijke zaken van Hendrik, bisschop van Luik, op speciaal bevel van de bisschop het klooster van Thorn heeft gevisiteerd en heeft bepaald dat de abdis van Thorn, of zij die dat te zijner tijd zal zijn, in de parochiekerk van Baarle, waarvan de collatie en presentatie tot op heden ongestoord toekwam aan de abdis en in welke kerk nagenoeg nooit een pastoor persoonlijk een bediening heeft uitgeoefend, met instemming van kanunniken en kloosterzusters van Thorn een pastoor aanstelt als de kerk vrijkomt, die daar de zielzorg verricht en er persoonlijk woonachtig is en er de diensten uitoefent. En dat niemand in die kerk wordt aangesteld dan een priester ofwel iemand er vanaf de dag van zijn aanstelling binnen één jaar wil, kan en verplicht is woonachtig te zijn, en dat de priester niets ontvangt van zijn pastoorsambt totdat hij zijn priesterwijding ontvangen zal hebben. Engelbert heeft daarom als aartsdiaken en degene die de onmiddellijke rechtsmacht heeft over de kerk van Baarle deze gemaakte verordeningen goedgekeurd. Bovendien bepaalt hij met instemming van abdis, kanunniken en kloosterzusters van Thorn én met die van Gozewijn, pastoor van Baarle, het volgende over de vruchten van de kerk van Baarle: Gozewijn en zijn opvolgers zullen voor eeuwig de kleine tiend van Baarle en Mierlo verwerven, de inkomsten van de voornoemde altaren met de hoofdcijns en eveneens de grond die tot het bezit behoort van de kerk van Baarle en die geschat wordt op vijf bunder. Bovendien bepaalt Engelbert dat alle tienden die de pastoors gewoon waren te ontvangen in de kerken van Baarle en Mierlo vanwege de geringe omvang van de prebenden van de kanunniken en kloosterzusters van Thorn, integraal zullen worden afgestaan ter vermeerdering van deze prebenden. De abdis van Thorn zal in elk geval uit de tienden die haar en haar kerk in Baarle en Mierlo toebehoren, ieder jaar twaalf sister betalen aan Gozewijn, pastoor van Baarle, en zijn opvolgers, ook indien toevallig niets of weinig van de genoemde tienden komt; de helft daarvan zal tarwe en de helft gerst zijn, Antwerpse maat, waarvan de helft van de genoemde sisters te leveren is met Allerheiligen en de andere helft met Lichtmis daaropvolgend. Ook wil Engelbert dat de gehele tienden van de abdis en de kerk van Thorn die zij bezitten in de kerken van Baarle en Mierlo voor eeuwig verplicht zullen zijn tot betaling van de genoemde twaalf sister aan Gozewijn en zijn opvolgers. Hij bepaalt ook dat elke pastoor van Baarle plechtig zal zweren dat hij het genoemde deel zonder vermindering zal ontvangen en tot zijn gebruik aanwenden. En als hij toevallig elders beneficiant zou zijn van een beneficie met een verplichting tot residentie, dan zal hij daarvan terstond na het verwerven van de huidige aanstelling vrijwillig afstand doen. De pastoor van Baarle zal in de toekomst over zijn rechten en die van de aartsdiaken verantwoording afleggen aan de bisschop van Luik, aan Engelbert, de huidige aartsdiaken, en aan zijn opvolgers, en aan de deken.

Engelbert heeft bezegeld, samen met abdis en convent van Thorn, evenals Gozewijn; zij stemmen allen in met de bovenstaande bepalingen.

Gedaan en gegeven op 15 mei 1270.

Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van Luik, hecht zijn goedkeuring aan de bepalingen die wijlen meester Reinier, scholaster in Tongeren en provisor in geestelijke zaken van Hendrik III, bisschop van Luik, na zijn visitatie van de abdij van Thorn had vastgesteld inzake de kerk van Baarle en voegt daar nieuwe bepalingen betreffende de inkomsten van de kerk van Baarle aan toe. Abdis en convent van de abdij van Thorn en Gozewijn, pastoor van Baarle, hechten hier hun goedkeuring aan en bezegelen mede.

Origineel

[A]. Niet voorhanden.

Afschrift

B. eerste helft 15e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis Thorensis, 966-1600, p. 162-164 (oude fol. 85v-86v), onder de rubriek: Approbatio premisse incorporationis sive ordinationis ecclesie de Baerll de consensu pastoris per archidiaconum loci facta, en De ecclesia de Baerle, geauthenticeerd afschrift door S. van Neeroeteren, naar [A].

Uitgave

a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 444-446, nr. 1096, naar B.

Samenhang

Voor de oorkonde van de bisschop van Luik, waarin hij na de visitatie door meester Reinier de bepalingen ten aanzien van de kerk van Baarle vastlegt, alsmede voor de bekrachtiging hiervan door de abdis van Thorn, zie Collectie Thorn, nrs. 17 en 19.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1270 mei 15
Kerkelijk
Sint-Gerlach

Numéro 36

Mentions légales

De officiaal van het hof van Luik maakt bekend dat de procurator van de religieuze personen, namelijk proost en convent van de zusters van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, handelend in naam van zijn volmacht en voor diezelfde religieuzen, uit hoofde van het permanent gezag van dit bisdom ten overstaan van hem een rechtszaak heeft aangespannen tegen Jan van Meer en diens echtgenote Oda uit Maastricht en verklaart dat de procurator in naam van het klooster de volgende vordering tegen Jan en Oda heeft voorgelegd:

Aan de officiaal zegt voor u in rechte: de procurator van proost en convent van de zusters van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, als gevolmachtigde en ten behoeve van de kloosterzusters, tegen Jan van Meer en zijn echtgenote Oda, wettige zuster van wijlen Godfried Kenterken van Maastricht:

weliswaar komt uit hoofde van Jutta, wettige zuster van wijlen Godfried Kenterken, non van vrije status en geprofest in het klooster van de voornoemde religieuzen, de ene helft van de onroerende goederen van wijlen Godfried Kenterken, die voor zover het deze onroerende goederen betreft overleden is zonder testament na te laten, toe aan deze religieuzen, en komt de andere helft toe aan Oda en aan Jan, haar echtgenoot, uit hoofde van zijn vrouw Oda, en zijn die goederen wettig op hen vererfd, toch hebben Oda en Jan geweigerd om tot een verdeling van de goederen over te gaan met de religieuzen en de goederen met het klooster te verdelen, weigeren ze dat nog steeds en hebben ze met nog minder recht verhinderd en verhinderen ze dat de religieuzen het bezit van de helft van de genoemde goederen verwerven, terwijl toch overduidelijk aan diezelfde religieuzen door de Heilige Stoel is toegestaan dat zij bezittingen en andere roerende en onroerende goederen die vrije vrouwen onder de monialen en conversen, die gevlucht zijn voor de wereld en in het klooster het habijt van religieuzen hebben aangenomen, erfrechtelijk toegevallen zijn of op enige andere wettige wijze, dat zij die goederen mogen vragen, ontvangen en ook behouden nadat zij in het klooster hun kloostergelofte hebben gedaan.

Daarom vraagt de procurator om de genoemde beklaagden uit naam van de genoemde religieuzen of voor de religieuzen zelf te veroordelen en hen te dwingen om tot de verdeling van de genoemde goederen met de religieuzen over te gaan en de goederen met de religieuzen te delen; ofwel dat de officiaal de genoemde goederen onder diezelfde partijen verdeelt of doet verdelen en de helft van de genoemde goederen aan de religieuzen zal toewijzen en dat hij de gedaagden hiertoe zal veroordelen en zal dwingen dat zij de religieuzen toestaan om de helft van de genoemde goederen te verwerven, die uit hoofde van de genoemde verdeling aan hen toekomt, op grond van de voornoemde redenen; en de procurator vraagt om de genoemde gedaagden uit naam van de genoemde religieuzen of ten gunste van de religieuzen zelf te veroordelen in de onkosten die gedaan zijn en nog gedaan zullen worden, waarbij hij de officiaal verzoekt om het voorafgaande voor zover het recht strekt zo veel mogelijk met de voorafgaande zaken van de rechtszaak in bijzijn van rechtschapenen als waar te doen erkennen.

Dit zegt en vraagt de procurator, zich het recht voorbehoudend om zaken toe te voegen, weg te laten enz., verklarend dat hij bevoegd is in de voorgaande zaken die hij zal bewijzen.

Nadat het geschil over de genoemde vordering tussen deze partijen wettig aanhangig is gemaakt, valselijk handelen is afgezworen, door proost en procurator hun argumenten en door de echtelieden hun antwoorden daarop naar voren zijn gebracht, getuigen door de procurator zijn voorgebracht en op het gezag van de officiaal in wettige vorm toegelaten, gehoord, zorgvuldig onderzocht, op schrift gesteld en passend bekend gemaakt, een afschrift ervan aan de echtelieden gegeven en hun een dag is toegewezen om zich te verweren tegen de getuigen en hun verklaringen, hebben de echtelieden de zaak als volgt voorgelegd:

De officiaal: het is passend dat Jan van Meer en zijn vrouw Oda moeten worden bevrijd van de vordering van de procurator van proost en convent van de zusters van Sint-Gerlach, handelend als procurator, ten overvloede stellen Jan en zijn vrouw dat volgens de gewoonte en wet van de hoven waar de goederen, genoemd in de vordering van de procurator, onder ressorteren en van afhangen, uit de erfenis van wijlen Godfried Kenterken aan Jan en Oda zijn toegevallen. En indien er getuigen zijn, geproduceerd door de procurator, die zeggen dat de helft van de genoemde goederen vanwege Jutta, zuster van Oda, zijn toegevallen aan de religieuzen, dan zijn dit valse getuigen en door dit te zeggen leggen ze een valse getuigenis af. Want volgens de voornoemde gewoonte en wet, door middel waarvan geoordeeld moet worden over de eigendom van de genoemde goederen en over de inhoud van de genoemde vordering, zijn de genoemde goederen in hun geheel aan Jan en Oda toegevallen vanwege Oda, die in de wereld gebleven is, en Jan en Oda hebben vanwege Oda de genoemde goederen van Godfried in hun geheel geërfd.

En daarom hoeven Jan en Oda niet te doen wat de procurator van hen eist. Om deze en andere redenen die de officiaal inzicht verschaffen, vragen Jan en Oda dat zij vrijgesproken worden van de eis van de genoemde procurator en dat de procurator en zijn heren veroordeeld worden in de wettige kosten, met name omdat het bovenstaande algemeen bekend is in de plaatsen waar de genoemde goederen liggen en omdat de procurator zelf geen oorkonden heeft voorgelegd om zijn eis te bewijzen, en evenmin iets bewezen heeft uit de genoemde oorkonden. En Jan en Oda bieden aan om het voorafgaande te bewijzen ofwel daaruit hetgeen voldoende is voor hun stelling.

En zo is het geschil over het voorafgaande gelijkelijk door beide partijen wettig aanhangig gemaakt, zijn de standpunten van de echtelieden vastgesteld en de antwoorden van de proost en procurator daarop gegeven, zijn de getuigen die door de echtelieden naar voren waren gebracht, gepresenteerd en in vorm van recht ontvangen, gehoord en onderzocht en hun verklaringen schriftelijk vastgelegd en naar behoren openbaar gemaakt, zijn zekere oorkonden en privileges door de procurator ter onderbouwing van zijn doel in de genoemde zaak in de vorm van bewijs voorgelegd, zijn uiteindelijk de genoemde echtelieden onverwijld gedaagd bij de officiaal te Luik op een zekere dag om tegen de procurator in genoemde zaak te concluderen met de vereiste en gebruikelijke dagvaarding.

En omdat diezelfde echtelieden op de genoemde dag niet gekomen zijn, maar op verlies van rechten afwezig waren, de procurator aanwezig was, wachtte zolang hij verplicht was en in de genoemde zaak, voor zover het aan hem lag, geconcludeerd heeft en met aandrang verzocht om in deze zaak verder te procederen, zijn de echtelieden daarna definitief gedaagd bij de officiaal te Luik in aanwezigheid van de procurator als tegenpartij op woensdag na Driekoningen, op het uur van de priem, om te horen wat het recht ofwel de definitieve uitspraak in de genoemde zaak zal zijn, met de verplichte en gebruikelijke dagvaarding.

Toen op de genoemde dag de genoemde echtelieden niet gekomen zijn en met verlies van rechten afwezig waren, de voornoemde procurator persoonlijk aanwezig was, wachtte zolang als hij verplicht was, met aandrang aan de officiaal gevraagd heeft om het recht ofwel de definitieve uitspraak in de genoemde zaak uit te spreken, heeft de officiaal zoals rechtens vereist verklaard dat de echtelieden Jan en Oda zich schuldig hebben gemaakt aan minachting van de rechtsgang, met raad van rechtsgeleerden, en nadat alle handelingen rechtens waren gedaan, heeft hij de helft van de onroerende goederen die van wijlen Godfried Kenterken waren, waarvan melding is in de genoemde vordering, toegewezen aan de religieuzen en Jan en Oda in zijn definitief vonnis veroordeeld tot de verdeling van de goederen met de religieuzen en bepaald dat zij de genoemde goederen met de religieuzen zullen verdelen en aan hen zullen toestaan om het bezit van de helft van de genoemde goederen, die door de voornoemde verdeling aan hen toekomt, te verwerven, daarbij de beklaagden veroordelend in de gerechtskosten die de religieuzen hiervoor hebben gedaan, waarbij de schatting van die kosten voorbehouden blijft aan de officiaal.

Bezegeld met het zegel van het hof van Luik.

Gegeven op 12 januari 1289.

Voortgezet door ons vanaf donderdag.

En Mat[ri]fardus voor de officiaal.

De officiaal van het hof van Luik doet uitspraak in een proces tussen proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem) enerzijds en Jan van Meer en zijn echtgenote Oda uit Maastricht anderzijds inzake de aanspraak die het klooster maakt op de helft van de nalatenschap van Godfried Kenterken uit Maastricht, broer van Oda en van Jutta, non van Sint-Gerlach, en hij wijst de helft van de goederen toe aan het klooster.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 98, reg. nr. 26.

Aantekeningen op de achterzijde (slechts onder kwartslamp leesbaar): 1o door 13e-eeuwse hand: Est Mat[ri]fardus, per manum domini Iohannis de Doirne sigilletur et michi reddatur quia opportet quod scribatur manu me (sic) et tunc signabitur ista per copiam. 2o door 18e-eeuwse hand: Sententia lata 1289 per quam religiosi pr[***] possunt [***] immobilia.

Bezegeling: één bevestigingsplaats voor het dubbel doorgestoken, aangekondigde zegel van het hof van Luik (SD1).

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 29-30, nr. 25 (gedateerd 1289 januari 13). − Haas, Inventaris Sint Gerlach, 77, nr. 26 (gedateerd 1289 januari 13). − Idem, Chronologische lijst, 85, reg. nr. 226 (gedateerd 1289 januari 13).

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Ontstaan

Onderhavige oorkonde is door dezelfde hand geschreven als de door de officiaal uitgevaardigde oorkonde in 1289, zie infra nr. 35. Derhalve kan de scriptor waarschijnlijk gesitueerd worden in het milieu van het hof van Luik. Het schrift vertoont ook zeer sterke verwantschap met de oorkonde, in 1290 uitgevaardigd door proost en convent van Sint-Gerlach, zie infra nr. 37.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1290 januari 12
Juridisch
Thorn

Numéro 36

Économique

Abdis en convent van de abdij van Thorn treffen een regeling met Marsilius, vader van Gerard Bec van Übach, inzake de ontgonnen grond van de hoeve te Übach. (Deperditum) 

Origineel noch afschrift voorhanden.

Vermelding

Deze oorkonde is bekend uit de dispositio van de oorkonde d.d 19 februari 1272 van Michael, kanunnik van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, en Godfried Bec van Übach (zie Collectie Thorn, nr. 37), alwaar onderhavige oorkonde wordt vermeld: pronuntiamus quod dictus Gerardus infra dominicam Invocavit me ad certum diem reddet domine abbatisse et conventui de Thoren litteram quam dederant ipsi abbatissa et conventus patri suo, Marsilio, super cultura curie ipsarum in Vbach, sigillis dictorum abbatisse et conventus sigillatam.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Samenhang

Voor de uitspraak in het geschil tussen abdis en convent van Thorn en Gerard Bec van Übach inzake de hoeve, akkers en gebouwen van de abdij te Übach, zie Collectie Thorn, nr. 37.

(vóór 1272 februari 19)
Economisch
Sint-Gerlach

Numéro 37

Mentions légales

Proost en convent van het premonstratenzer zusterklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, berichten paus (Nicolaas IV) dat zij bij hem en bij de pauselijke curie Richald, pastoor of rector van de kerk van Orsmaal, en Robert van Millen, clericus, dragers van deze oorkonde, uit het bisdom Luik, en elk van hen met de volle aansprakelijkheid hebben aangesteld als hun ware en wettige zaakwaarnemers om te eisen, te weerspreken en voor rechters of een rechter te verschijnen en ieder soort eed te zweren in hun plaats, waarbij ze zich door één of meerdere personen in hun plaats kunnen laten vervangen als vertegenwoordiger of vertegenwoordigers met dezelfde bevoegdheid in voornoemde zaken. Zij beloven daarbij als erkend en vastliggend te houden wat hun vertegenwoordigers ofwel een van hen ofwel hun plaatsvervangers, door hen beiden dan wel door een van hen aan te stellen, namens proost en convent in voornoemde zaken zullen doen of gemeend hebben te moeten doen.

Deken en kapittel van Onze-Lieve-Vrouw te Maastricht hebben op verzoek van proost en convent van Sint-Gerlach bezegeld.

Gegeven op 7 juni 1290.

Proost en convent van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) berichten aan de paus (Nicolaas IV) dat zij Richald, pastoor van Orsmaal, en Robert van Millen, clericus, hebben aangesteld als hun procuratoren voor het pauselijke hof en dat deze een of meerdere plaatsvervangers mogen aanstellen met dezelfde bevoegdheid.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 5, reg. nr. 28.

Aantekeningen op de achterzijde: 1˚ door eind 13e-eeuwse hand: Prepositus et conventus monasterii sancti Gerlaci. – 2˚ door 17e-eeuwse hand: 1290.

Bezegeling: één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van deken en kapittel van Onze-Lieve-Vrouw te Maastricht (LS1).

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 30, nr. 26. – Haas, inventaris Sint Gerlach, 78, reg. nr. 28. – Idem, Chronologische lijst, 88, reg. nr. 235.

Ontstaan

Het schrift van onderhavige oorkonde vertoont zeer sterke verwantschap met de twee oorkonden van de officiaal van het hof van Luik, die door eenzelfde scriptor gemundeerd zijn, zie infra nrs. 35 en 36.

Jan Hartmann
1290 juni 7
Juridisch
Thorn

Numéro 37

Mentions légales

Michael, kanunnik van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht, en Godfried Bec maken bekend dat er een geschil was ontstaan tussen abdis en convent van Thorn enerzijds en Gerard, broer van Godfried Bec, anderzijds over de hoeve te Übach en over de akkers en gebouwen van die hoeve die van abdis en convent van Thorn zijn, alsmede over vele andere, van beide kanten daarover voorgelegde betwistingen. Op aansporing van eerbare mannen hebben abdis en convent de beslissing als scheidsrechters of bevriende bemiddelaars toevertrouwd aan Michael, en Gerard heeft dit toevertrouwd aan zijn broer Godfried, op een boete van dertig mark, te geven door de afwijzende partij ten gunste van de partij die de uitspraak naleeft. Michael en Godfried oordelen na het horen van de daarover voorgelegde argumenten en het raadplegen van eerbare personen als scheidsrechters dat Gerard vóór de eerste zondag van de vasten de oorkonde met de zegels van abdis en convent, die zij aan diens vader Marsilius hadden gegeven over de ontgonnen grond van de hoeve te Übach, aan abdis en convent zal overdragen. Niettemin zal Gerard in aanwezigheid van ministerialen en schepenen te Übach afstand doen van ieder recht dat hij had of kon hebben op de genoemde hoeve en hij zal zijn moeder Helka, zijn broers en zusters eraan houden dat ze, indien ze op de genoemde hoeve recht hadden of schenen te hebben, hiervan vrij en ongebonden afstand zullen doen, zodat abdis en convent van Thorn met de genoemde hoeve en alles wat erbij hoort naar eigen inzicht kunnen handelen zonder enige tegenspraak. Bovendien zal Gerard afstand doen van alle recht dat hij had op de hoeve Kedelmar, gelegen te Übach, met het land en beheer ervan dat hij van de abdis hield. Gerard zal zich hiermee geenszins bemoeien, tenzij ten gunste en op wens van de abdis van Thorn. Bovendien zullen Gerard, zijn moeder, broers en zusters afzien van iedere actie en betwisting die ze probeerden te hebben om welke reden dan ook tegen abdis en convent. En abdis en convent zullen aan Gerard vóór de eerste zondag van de vasten twaalf mark Akens geven en op 1 oktober eerstvolgend achttien mark. Evenzo zal bij de volgende oogst het door Gerard gezaaide winterkoren naar de hoeve van Übach gevoerd worden en daar zal Gerard de helft van dit koren ontvangen; het stro en kaf zal op de hoeve blijven. Bovendien zal de abdis op haar inspanning en kosten zorgen dat gerechtelijk wordt uitgesproken of Gerard de functie van kok, die hem naar eigen zeggen was toegewezen door de overleden abdis, zou moeten bezitten of niet. Als hij die functie met recht bezit, zal de abdis hem toestaan om er ongestoord de voordelen van te hebben; zo niet, dan zal zij als vergoeding voor die functie jaarlijks aan Gerard, zolang hij leeft, zoveel graan en geld toewijzen, te ontvangen op haar hoeve van Übach, als hij uit deze functie zou ontvangen indien hij die met recht zou hebben bezeten. Bovendien, als Helka beweert enig recht te hebben op zes morgen, gelegen tussen het bos en de hoeve van Übach, zal door een oordeel van de ministerialen of schepenen bepaald worden óf het convent van Thorn óf Helka of haar kinderen die met meer recht zouden moeten bezitten. Bovendien kan Gerard, indien hij het wil, de graanschuur weghalen die hij op de hoeve Kedelmar gebouwd had, tenzij abdis en convent die voor vier mark Akens willen verwerven. Bovendien zal Gerard de hoeve van Übach verlaten op bevel en volgens de wil van abdis en convent en zullen abdis en convent hem niets van de genoemde gelden geven, tenzij Gerard, zijn moeder, broers en zusters eerst vrij en ongebonden afstand hebben gedaan van iedere actie, betwisting en onenigheid, door hen uit welke oorzaak dan ook tegen abdis en convent opgevat, en zij het convent vrij van schulden verklaard hebben in aanwezigheid van de ministerialen en schepenen van Übach. Indien er bovendien iets achterwege is gelaten waarover in de toekomst een betwisting zou kunnen ontstaan tussen de partijen, dan zullen Michael en Godfried daarover als scheidsrechters uitspraak doen en ze behouden zich het recht voor tot het doen van een uitspraak.

Michael heeft bezegeld. Godfried Bec, die geen eigen zegel heeft, heeft Hendrik, de voormalige deken van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht, gevraagd te bezegelen. De abdis van Thorn heeft bezegeld. Het convent van Thorn gebruikt het zegel van de abdis. Gerard heeft geen eigen zegel en heeft Herman, deken van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht, gevraagd te bezegelen.

Gegeven op 19 februari 1272.

Michael en Godfried keuren de bovengeschreven woorden goed. Gegeven zoals boven.

Michael, kanunnik van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, en Godfried Bec van Übach doen een uitspraak in het geschil tussen abdis en convent van Thorn enerzijds en Gerard Bec, broer van Godfried, anderzijds inzake de hoeve, akkers en gebouwen van de abdij te Übach.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 48. Zwaar beschadigd met tekstverlies.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 14e-eeuwse hand: Compositio inter dominam abbatissam et conventum et Gherardum Beck. – 2o door 16e-eeuwse hand: Null[ius est valoris, 1271. – 3o door 17e-eeuwse hand: I, O.

Bezegeling: drie uithangende zegels (S1, S2 en S3) en twee bevestigingsplaatsen (LS4 en LS5), terwijl er slechts vier zegels aangekondigd zijn, namelijk van Michael, kanunnik van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, van Hendrik, voormalig deken van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, van de abdis van Thorn en van Herman, deken van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht. De bewaard gebleven zegels zijn: S1 van Guda van Rennenberg, abdis van Thorn, zwaar beschadigd, van bruine was; S2 mogelijk van Herman, deken van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, zwaar beschadigd, van bruine was; S3 een niet te identificeren zegel, zwaar beschadigd, van bruine was. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 34; voor het identificatieprobleem, een beschrijving en afbeelding van S2 en voor het niet-geïdentificeerde S3, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 23-24.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 43-46, nr. 30 (gedateerd 1271 januari 16), naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 39-42, nr. 48 (gedateerd 1271 januari 16), naar a.

Regest

Haas, Chronologische lijst, 64, nr. 156.

Datering

Het gebruik van paasstijl door geestelijke instellingen in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Ontstaan en samenhang

Deze oorkonde is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1262 tot en met 1273. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 17.

In onderhavige oorkonde wordt verwezen naar een oorkonde van abdis en convent van Thorn voor Marsilius, vader van Gerard Bec van Übach, zie Collectie Thorn, nr. 36.

Tekstuitgave

De lacunes in A zijn aangevuld naar druk a. Het onderscheid tussen c en t is slecht zichtbaar.

Guus Janssen
1272 februari 19
Juridisch
Sint-Gerlach

Numéro 38

Économique

Godfried, zoon van wijlen Floriman, en Florentius, schepenen van Maastricht, oorkonden dat Hendrik van Retersbeek, gezond van lichaam en geest, uit vrije wil en ter ere van God al zijn roerende goederen en vorderingen heeft overgedragen in handen van Dirk, commandeur van het huis van de Duitse Orde van Neder-Duitsland, ten behoeve van het huis van de Heilige Maria te (Alden)biesen en de broeders daar. Daarna hebben Hendrik en de commandeur aan proost en het convent van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) alle schuldvorderingen, geschillen, verplichtingen en alle overige zaken kwijtgescholden, afgezien van zes mud rogge Maastrichtse maat zoals die zal zijn gegroeid aan de overzijde van de Maas, die jaarlijks op hun kosten op Sint-Andreas te Maastricht te leveren is aan de commandeur en de broeders zolang Hendrik leeft. Na het overlijden van Hendrik zal deze jaarrente vrij en geheel naar proost en convent van Sint-Gerlach terugkeren.

De commandeur en proost hebben bezegeld, samen met Godfried, zoon van wijlen Floriman, en Florentius, schepenen van Maastricht.

Gegeven en gedaan op 15 mei 1293.

Beide partijen hebben een gelijkluidende oorkonde.

Schepenen van Maastricht oorkonden dat Hendrik van Retersbeek, gezond van lichaam en geest, zijn roerende goederen en vorderingen heeft overgedragen aan Dirk, commandeur van de Duitse Orde, ten behoeve van het huis en de broeders van het huis van de heilige Maria te Aldenbiesen, op voorwaarde dat proost en convent van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) vrij zijn van alle schuldvorderingen, geschillen, verplichtingen en andere zaken ten aanzien van deze goederen, afgezien van een jaarlijkse lijfrente van zes mud rogge Maastrichtse maat die groeit aan de overzijde van de Maas. Proost en convent van Sint-Gerlach moeten deze lijfrente te Maastricht aan de commandeur en broeders te Maastricht voldoen zolang Hendrik leeft en deze rente zal na diens overlijden vrij en geheel naar hen terugkeren.

Originelen

A1. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 97-1, reg. nr. 29. – Gaaf bewaard, behoudens vlekken op tekst.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 16e-eeuwse hand: [...]a VI modios siliginis. – 2o door 17e-eeuwse hand: 1293. – 3o door 18e-eeuwse hand: Renuntiatio Godefridi super sex modios siliginis, 1293. – 4o door 18e-eeuwse hand: Num. 81.

Bezegeling: drie uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S2 van de proost van Sint-Gerlach te Houthem, van bruine was, beschadigd. – S3 van Godfried, zoon van wijlen Floriman, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S4 van Florentius, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd; en één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van Dirk, commandeur van de Duitse Orde (LS1). Voor een beschrijving en afbeelding van S2, S3 en S4, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 153, 163 en 164.

A2. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 97-2, reg. nr. 29.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 17e-eeuwse hand: Quitingh van renten. – 2o door 17e-eeuwse hand: 1299 (met potlood gewijzigd in 1293). – 3o door 18e-eeuwse hand: Num. 81.

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S2 van de proost van Sint-Gerlach te Houthem, van bruine was, beschadigd; en drie bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van Dirk, commandeur van de Duitse Orde, Godfried, zoon van wijlen Floriman, schepen van Maastricht, en Florentius, schepen van Maastricht (LS1, LS3 en LS4). Voor een beschrijving en afbeelding van S2, zie Venner, ‘Zegels het klooster Sint-Gerlach’, 153.

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 31-32, nr. 27, naar A1. – b. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 94-95, nr. 1293.05.15 (met vertaling), naar A1 en A2.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 78, reg. nr. 29. – Idem, Chronologische lijst, 95, nrs. 257 en 257a.

Ontstaan

A1 en A2 zijn geschreven door dezelfde hand. Deze scriptor is te situeren in het milieu van de Maastrichtse schepenen, aangezien deze hand in 1293 ook een schepenoorkonde voor een Maastrichtse begijn mundeerde (zie Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 463).

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar. De lacunes in A1 zijn tussen rechte haken aangevuld naar A2.

Geertrui Van Synghel
1293 mei 15
Economisch
Thorn

Numéro 38

Mentions légales

Oger van Geilenkirchen, Olf van Scharn, Kuno van Molenarken en zijn broer Reinier Hunken, ridders, maken bekend dat er onenigheid was ontstaan tussen ridder Gerard van Bircde enerzijds en abdis en convent van Thorn anderzijds over verschillende zaken en strijdpunten, die van beide zijden bekeken en voorgelegd zijn, en dat beide partijen uiteindelijk de beslissing aan hen hebben toevertrouwd als minnelijke arbiters. Omdat zij bevonden hebben dat Gerard, in alles wat hij naar voren heeft gebracht tegen abdis en convent van Thorn, duidelijk onrechtmatig heeft gehandeld, gelet op het lang van tevoren gemaakte vergelijk tussen enerzijds abdis en convent van Thorn en anderzijds Gerard, waardoor voor de ridders Oger van Geilenkirchen, Olf van Scharn en een aantal andere ridders, mannen, ministerialen en de schepenen van Übach alle onenigheid tussen partijen bijgelegd en beëindigd was in aanwezigheid en met instemming van de vrouw van Gerard en al zijn kinderen. Gerard, zijn vrouw en al zijn kinderen hebben opnieuw in aanwezigheid van deze arbiters en verscheidene andere betrouwbare mannen bij deze regeling of schikking afstand gedaan van ieder recht, elke actie, schade, schuld, betwisting en onenigheid, als zij die al zouden hebben dan wel zouden trachten te hebben, tegen abdis en convent van Thorn op grond van welke zaak dan ook, en ze hebben abdis en convent gekweten en verlost verklaard.

Ter bekrachtiging en getuigenis hiervan en opdat Gerard, zijn vrouw of een van hun kinderen of hun rechtsopvolgers later geen inbreuk zouden kunnen maken op deze regeling of beschikking of die op enigerlei wijze zouden kunnen bestrijden, hebben de scheidslieden Oger van Geilenkirchen en Olf van Scharn op verzoek van Gerard, zijn vrouw en al hun kinderen deze oorkonde bezegeld. Omdat de scheidslieden Kuno en Reinier geen eigen zegel hebben, hebben zij samen met Gerard, zijn vrouw en al hun kinderen aan ridder Kuno van Molenarken gevraagd om voor hen te bezegelen. Kuno, vader van Kuno en Reinier, heeft bezegeld.

Gedaan en gegeven op 1 augustus 1272.

Oger van Geilenkirchen, Olf van Scharn, Kuno van Molenarken en zijn broer Reinier Hunken, ridders, maken als scheidslieden bekend dat Gerard van Bircde, ridder, in zijn geschil met abdis en convent van de abdij van Thorn, samen met zijn vrouw en kinderen heeft afgezien van elke aanspraak en vordering tegen de abdij van Thorn.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 49. 

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: De domino Gherardo de Bircden. ‒ 2o door 17e-eeuwse hand: 1272. ‒ 3o door 17e-eeuwse hand: Compositio facta et concordia cum de presenti in memoria non est differentia. ‒ 4o door 17e-eeuwse hand: S doorgestreept, A. 5o door 18e-eeuwse hand: In hac compositione status questionis non describitur.

Bezegeling: drie bevestigingsplaatsen (met uithangende restanten van de perkamenten zegelstaarten), vermoedelijk voor de aangekondigde zegels (LS1, LS2 en LS3).

Afschriften

B. 18e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1629 = Codex of cartularium IV, 992-1762 (band notariële afschriften abdij Thorn), p. 39-40, eenvoudig afschrift. ‒ C. 18e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1629 = Codex of cartularium IV, 992-1762 (band notariële afschriften abdij Thorn), p. 41, eenvoudig afschrift, met vermelding van drie zegelplaatsen. ‒ D. laatste kwart 18e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1631, Cartularium, p. 12-14, onder de rubriek: Compositio nate inter abbatissam et conventum Thorensem ex una et Gerardum de Berode ex altera parte discordie anno 1272, met opgave van drie bezegelingsplaatsen, eenvoudig afschrift, naar A.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 46-48, nr. 31 (gedateerd 1272 januari 18), naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 42-43, nr. 49 (gedateerd 1272 januari 18), naar a.

Regest

Haas, Chronologische lijst, 66, nr. 162.

Ontstaan

Deze oorkonde is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1262 tot en met 1273. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 17.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is slecht zichtbaar.

Theo Ebben
1272 augustus 1
Juridisch
Sint-Gerlach

Numéro 39

Église

Walram, heer van Monschau en Valkenburg, maakt bekend dat aangezien priorin en convent van Sint-Gerlach op zijn advies en met zijn instemming ten voordele van het klooster, voor het algemeen gemak en de vrede afgesproken hebben dat moet vastgesteld en bepaald worden dat zij voortaan niemand meer als kloosterlinge zullen opnemen tot op het moment dat het aantal nonnen van het huidige convent tot dertig is afgenomen en beneden dat aantal is verminderd, hij aan priorin en convent belooft te goeder trouw te bevorderen dat zij deze regeling krachtig en ongeschonden in acht zullen nemen, totdat zij eendrachtig zouden besluiten deze te herroepen. En hij zal hen niet verzoeken, laten verzoeken of anderen toelaten of toestaan waardoor deze regeling ook maar enigszins zou kunnen worden geschonden of verbroken, onder getuigenis van deze oorkonde.

Willem, abt van Prémontré, die gelovige goedkeuring moet geven aan zaken die niet afwijken van de paden der rechtvaardigheid, omdat volgens gebruikelijke voorschriften zoveel personen in kloosters mogen worden geplaatst en niet meer dan het aantal dat behoorlijk uit kerkelijke goederen kan worden onderhouden, het derhalve schandelijk is dat een deel zich niet voegt naar het geheel, keurt als overste en superieur van Sint-Gerlach de regeling en al het bovengenoemde goed en bevestigt het.

Willem heeft samen met Walram bezegeld.

Gegeven op 20 september 1293.

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, belooft geen druk uit te oefenen op het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) om meer dan dertig nonnen op te nemen, conform de afspraak met priorin en convent over het terugdringen van het aantal zusters. Willem, abt van Prémontré, hecht zijn goedkeuring aan deze verordening.

Originelen

[A1]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met twee zegels.

[A2]. Niet voorhanden, blijkens C bezegeld met twee zegels.

Afschriften

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 139-140, onder de rubriek: Litere domini Walrami de Monjoe et Valckenburgh et domini Guillemni, abbatis Premonstratensis, quod ultra XV sorores nulla debet recipi, en in de marge: Num. 92, met opgave van twee bezegelingsplaatsen, naar [A1]. – C. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 363-364, onder de rubriek: Copia literarum domini Walrami de Valckenborgh et domini abbatis Premonstratensis, quod ultra 30 sorores nulla debet recipi, en in de marge: Num. 221, met opgave van twee bezegelingsplaatsen, naar [A2].

Uitgave

Habets, ‘Houthem-Sint-Gerlach’, 215-216, nr. 9, naar C.

Ontstaan en tekstuitgave

Onderhavige oorkonde is overgeleverd via twee afschriften in eenzelfde cartularium, die op een essentieel punt van elkaar afwijken, namelijk het maximum van het aantal kloosterzusters. Afschrift B vermeldt er vijftien, afschrift C dertig. Deze afschriften staan weliswaar in hetzelfde cartularium nr. 1, maar zijn door de kopiist beschouwd als twee verschillende oorkonden met een aparte rubricering in de index en met een uniek verwijzingsnummer. Beide cartulariumafschriften verwijzen naar een originele oorkonde. Afgezien van het verschillend aantal kloosterzusters, wijst het variantenonderzoek op het bestaan van twee verschillende versies. Naar alle waarschijnlijkheid gaan deze terug op een dubbeluitvaardiging, één exemplaar voor de heer van Valkenburg en Monschau en één voor het klooster Sint-Gerlach. Het aantal van dertig kloosterzusters in afschrift C lijkt ons het meest waarschijnlijk, omdat Dirk IV, heer van Valkenburg en Monschau, in een oorkonde d.d. 15 februari 1345 verklaart dat hij het verbod om meer dan dertig zusters op te nemen in het klooster Sint-Gerlach, zal respecteren: et ea de causa receperunt et habent inhibitionem a suis superioribus sive praelatis ne aliquando de caetero recipiant domicellam in suum conventum donec ad tricesimum numerum redigantur (zie Habets, ‘Houthem-Sint-Gerlach’, 216-217, nr. 10). Bijgevolg is voor de tekstuitgave de voorkeur gegeven aan afschrift C als basistekst, met een opgave van de varianten van B in het notenapparaat.

Theo Ebben
1293 september 20
Kerkelijk
Thorn

Numéro 39

Mentions légales

Guda, abdis, en het convent van de abdij van Thorn, en Willem, edelman, heer van Horn en voogd van de abdij, maken bekend dat toen er tussen abdis en convent enerzijds en Willem anderzijds onenigheid was ontstaan over verschillende kwesties, van beide kanten voorgelegd, zij uiteindelijk hierover op aansporing van geschikte mannen een beslissing hebben toevertrouwd aan wijze en oordeelkundige mannen als scheidsrechters en minnelijke arbiters, te weten Gijsbert van Bruchausen en Jan van Rennenberg, kanunniken van Luik, voor abdis en convent, en Hendrik van Baexem, ridder, en Marsilius van Berg voor Willem, heer van Horn. Partijen hebben te goeder trouw beloofd dat zij al wat deze scheidsrechters of minnelijke arbiters tussen hen bepalen, door het recht of door een minnelijke regeling, over alle betwistingen, onenigheden of beschuldigingen tussen hen tot dusverre geuit op welke grond dan ook, zullen aanvaarden en goedkeuren en beloven zonder schending na te leven op straffe van honderd mark Luiks, die moet worden gegeven door de partij die zich niet houdt aan de uitspraak of de schikking van de genoemde arbiters aan de partij die dit wel in acht neemt. Dit echter op voorwaarde dat de arbiters zich niet inlaten met het regelen of beslissen van één punt, namelijk datgene waarover de mannen en schepenen van abdis en convent van Thorn al een keer gevraagd zijn om een uitspraak te doen en geoordeeld hebben, niet volgens het gemene landrecht, maar op grond van wat zij hadden gezien en gehoord in de hof van Thorn; welk punt bovendien moet worden bevestigd door een vonnis van de mannen en schepenen van Thorn, zoals nu opnieuw op grond van hun trouw en eed gevraagd is en waarvoor zij uitstel hebben verkregen. De genoemde scheidsrechters of minnelijke arbiters hebben volledige macht en autoriteit om tussen partijen over alle overige punten en geschillen te beschikken en deze te beslechten onder alle genoemde voorwaarden en boete.

Abdis en convent van Thorn hebben bezegeld, alsmede Willem, heer van Horn.

Gedaan en gegeven op 15 april 1273.

Guda (van Rennenberg), abdis, het convent van de abdij van Thorn en Willem II, heer van Horn en voogd van de abdij, wijzen Gijsbert van Bruchausen, Jan van Rennenberg, kanunniken van Luik, Hendrik van Baexem, ridder, en Marsilius van Berg aan als scheidslieden ter beslechting van hun geschillen.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 50. 

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 17e-eeuwse hand: Compromissum inter dominum de Horne et abbatissam Thoren (sic) Gudam, 1273. ‒ 2o door 17e-eeuwse hand: A doorgestreept, H.

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S3 van Guda van Rennenberg, abdis van Thorn, beschadigd, van bruine was; en twee bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van Willem II, heer van Horn, en het convent van Thorn (LS1 en LS2). Voor een beschrijving en afbeelding van S3, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 34.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 48-49, nr. 32, naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 43-44, nr. 50, naar a.

Regest

Haas, Chronologische lijst, 66, nr. 163.

Ontstaan

Deze oorkonde is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1262 tot en met 1273. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 17.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Theo Ebben
1273 april 15
Juridisch
Sint-Gerlach

Numéro 40

Économique

Godfried Faber (Smid), Nicolaas de Fossa (van de Gracht), Arnoud Utenhove, Reinier van Doenrade, Christiaan Coman en Tielman Rufus (Rode), schepenen van Oirsbeek, maken bekend dat in hun aanwezigheid Willem Scheld van Doenrade en diens echtgenote Geertrui vier bunder akkerland in de parochie van Oirsbeek bij Doenrade verkocht hebben aan proost en convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik. Zij hebben dit land overgedragen in de hand van de rechter van de heer van Valkenburg en er samen met hun dochters Heilwich, Geertrui, Elisabeth en Catharina plechtig afstand van gedaan; en nadat zij bij rechtsbeschikking van het bezit ervan waren ontslagen, zijn proost en convent door de wil van de heer van Valkenburg en het vonnis van de schepenen van Oirsbeek naar erfelijk recht in het bezit gesteld van deze vier bunder. Nadat dit alles op de gebruikelijke wijze was gedaan, hebben proost en convent deze vier bunder aan Willem en zijn erfgenamen gegeven tegen een jaarlijkse pacht van vier mud rogge van goede en betaalbare Akense maat, te leveren op 11 november of binnen veertien dagen in de graanschuur van het klooster van Sint-Gerlach te Oirsbeek, zonder aanmaning van het klooster en op kosten van Willem of zijn erfgenamen. En hieraan is de voorwaarde toegevoegd dat, indien Willem of zijn erfgenamen de vier mud rogge op het voorgeschreven tijdstip niet zouden hebben betaald aan proost en convent van Sint-Gerlach, dat de kloosterlingen dan hun hand zullen leggen op die vier bunder als hun echt en vrij erfgoed, dat zij zonder enige tegenspraak eeuwig de vier bunder vrij en ongehinderd zullen verwerven en dat Willem en zijn erfgenamen voor altijd door vonnis datgene ontnomen en ontvreemd zal zijn wat ze hadden of konden hebben in die vier bunder. Bovendien verklaren de schepenen van Oirsbeek dat Willem en zijn erfgenamen de cijns daaruit geheel en vrijwillig zullen betalen voor de kloosterlingen op het moment dat ze die vier bunder in pacht nemen of bebouwen.

En omdat de schepenen van Oirsbeek geen eigen zegel hebben, vragen zij aan Adam, voogd van het land van de heer van Valkenburg, om de oorkonde te bezegelen. Adam heeft op verzoek van de schepenen bezegeld.

Gegeven op 30 november 1293.

Schepenen van Oirsbeek oorkonden dat Willem Scheld van Doenrade en zijn echtgenote Geertrui vier bunder akkerland in de parochie van Oirsbeek bij Doenrade hebben verkocht aan proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem) en dat zij jaarlijks een pacht van vier mud rogge Akense maat aan het klooster zullen betalen en de cijns uit de vier gepachte bunder voor het klooster voldoen.

Origineel

[A]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met één zegel.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 292-293, onder de rubriek: Emptio 4 bonnariorum terre arabilis iuxta Dondenrode in parochia de Oirsbeke, anno 1293, en in de marge: Num. 182, met opgave van één bezegelingsplaats, naar [A].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regest

Niet voorhanden.

Theo Ebben
1293 november 30
Economisch
Thorn

Numéro 40

Économique

Arnoud van Leuven, heer van Breda, en zijn echtgenote Isabella, maken bekend dat wijlen Hildegonde, abdis van Thorn, een jaarcijns van vijf mark Luiks tegen een bepaald bedrag verkocht had aan hun voorgangers. Hildegonde en haar opvolgster Guda betaalden deze cijns jaarlijks enige tijd uit de opbrengsten van hun hof te Gilze. Uiteindelijk hebben Arnoud en Isabella op verzoek van abdis en convent en op advies van bekwame mannen een bepaalde som geld ontvangen van de abdis als verkoop en hebben zij zekere hoevenaars, die hen jaarlijks een deel van deze rente betaalden voor de abdis, vrijwillig en geheel teruggegeven aan abdis en convent, met uitzondering van de herendienst die Arnoud en Isabella tot dan toe van hen en hun gelijken gewoon waren te ontvangen. Hierbij houden Arnoud en Isabella zich evenwel elf schelling Keuls voor van de vijf mark Luiks die zij jaarlijks aan abdis en convent betaalden, vanwege enige goederen die zij krachtens erfrecht van hen bezitten, namelijk: uit hun bouwland te Ulvenhout twee schelling Keuls, uit het bos van Lindenhout twee schelling Keuls, uit het bos van Chaam twaalf penning Keuls en uit de tiend van Ginneken zes schelling Keuls. Deze elf schelling Keuls willen zij echter niet in de verkoop gerekend en betrokken hebben.

Bij deze overeenkomst waren aanwezig: Paulus, pastoor van Loenhout, Jan, pastoor van Zundert, Gerard van Tiggelt, Jan van Skele, Hendrik, zoon van Hugelinus, Paulus Scnoie en verscheidene andere personen.

Arnoud en Isabella hebben bezegeld.

Gedaan en gegeven in april 1277.

Arnoud van Leuven en zijn echtgenote Isabella, heer en vrouwe van Breda, verkopen aan Guda (van Rennenberg), abdis, en het convent van de abdij van Thorn het gedeelte van de jaarcijns van vijf mark Luiks, gevestigd op de hof te Gilze, die in december 1243 door abdis en convent aan de heer van Breda was verkocht.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, voorl. inv. nr. 2223.

Uitgave

a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 550-552, nr. 1146, naar A.

Samenhang

Voor de verkoop door Hildegonde, abdis, en het convent van de abdij van Thorn in december 1243, zie Collectie Thorn, nr. 11.

Theo Ebben
1277 april
Economisch
Thorn

Numéro 41

Économique

Arnoud van Leuven en zijn echtgenote Isabella, heer en vrouwe van Breda, hebben aan Guda, abdis, en het convent van de abdij van Thorn de oude en novale tiend van Etten verkocht die zij tot dusverre hadden of later zouden kunnen hebben binnen de grenzen van de parochie van Etten voor een som geld die ten gebruike van hen is uitgekeerd, en zij behouden zich voor henzelf of hun erfgenamen geen enkel recht voor in deze tiend en de toebehoren.

Arnoud en Isabella hebben bezegeld.

Gegeven op 23 juni 1277.

Arnoud van Leuven en zijn echtgenote Isabella, heer en vrouwe van Breda, verkopen aan Guda (van Rennenberg), abdis, en het convent van de abdij van Thorn de oude en nieuwe tiend binnen de parochie van Etten.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 54.

Uitgave

a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 560-563, nr. 1152, naar A.

Theo Ebben
1277 juni 23
Economisch
Thorn

Numéro 42

Économique

Arnoud van Leuven en Isabella, heer en vrouwe van Breda, maken bekend dat heer Arnoud Coreman en zijn echtgenote Heilwich vijftig bunder wildernis, gelegen in hun heerlijkheid te Hulsdonk, hebben gekregen tegen een jaarlijkse erfelijke cijns van vijftig penning kleine Leuvense munt, te betalen op elf november. Zij en hun nakomelingen zullen dit goed van Arnoud en Isabella en hun nakomelingen vrij van jaarlijkse beden en van allerhande andere zaken houden, behalve als de heer van Breda ridder wordt of een kind laat huwen, of gevangen wordt of oorlog voert. Dan zal het goed te Hulsdonk dienen, zoals de andere lieden van de heer en vrouwe van Breda hen dienen. Zij behouden zich ook het wereldlijk gerecht voor en de tiend die van het voornoemde goed zal komen.

Arnoud en Isabella hebben bezegeld.

Gedaan in december 1279.

Arnoud van Leuven en zijn echtgenote Isabella, heer en vrouwe van Breda, geven Arnoud Coreman en diens echtgenote Heilwich 50 bunder woeste grond, gelegen te Hulsdonk binnen de heerlijkheid Breda, tegen een jaarlijkse erfcijns van 50 penning kleine Leuvense munt.

Afschrift

B. ca. 1700, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 55, tweede stuk = Copie verclaringhe ofte vidimus van den abt des cloosters van Sinte Michiels tott Antwerpen; Q, onder de rubriek: Copie copie, naar een verloren gegaan afschrift d.d. 3 maart 1345.

Uitgave

a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 643-644, nr. 1195.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1279 december
Economisch
Thorn

Numéro 43

Économique

Arnoud van Leuven en zijn echtgenote Isabella, heer en vrouwe van Breda, hebben aan allen die in Breda verblijven en hun nakomelingen alle gemeenschappelijke weiden en wildernissen tussen Emelenberg en IJpelaar, tot aan de gracht die naar de molen loopt en tot aan het bos dat Verdebos wordt genoemd, gegeven om deze eeuwig te bezitten en houden. Bovendien dragen zij hen alle nieuw ontgonnen gronden over in de voornoemde plaatsen en gebieden die door Arnoud en Isabella de afgelopen drie jaar tot de dag van vandaag zijn overgedragen om deze eeuwig vrij te bezitten als hun gemeenschappelijke weiden.

Arnoud en Isabella hebben bezegeld.

Gegeven op 13 mei 1280.

Arnoud van Leuven en zijn echtgenote Isabella, heer en vrouwe van Breda, schenken aan de inwoners van Breda de gemene gronden bij Breda binnen omschreven grenzen, alsmede de nieuwe gronden die de laatste drie jaar zijn uitgegeven.

Afschrift

B. 1664, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 57.

Uitgave

a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 648-650, nr. 1198.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1280 mei 13
Economisch
Thorn

Numéro 44

Mentions légales

Amicus de Lude, kanunnik te Luik, en broeder Herman, keldermeester van de abdij van Val-Dieu, gekozen scheidsrechters inzake de in het onderstaande verzoekschrift vermelde betwistingen en geschillen die abdis en convent van Thorn of hun zaakwaarnemer enerzijds en abdis en convent van de abdij van Oriënten of hun zaakwaarnemer anderzijds beurtelings hadden, zoals weergegeven in het hierover tot stand gekomen compromis, maken bekend dat de zaakwaarnemer van abdis en convent van Thorn tegen abdis en convent van Oriënten of hun zaakwaarnemer hun verzoekschrift over de genoemde betwistingen en geschillen als volgt aan hen heeft kenbaar gemaakt: voor scheidsrechters Amicus, kanunnik van de Sint-Lambertkerk te Luik, en Herman, keldermeester van Val-Dieu, heeft de zaakwaarnemer van abdis en convent van Thorn namens hen tegen abdis en convent van Oriënten in rechte het volgende verklaard: hoewel het dorp of de parochie van Oeteren of het grondgebied ervan een allodium is van abdis en convent van Thorn, en speciaal het grondstuk gelegen in het grondgebied van dit dorp, dat in de volksmond Hubrecwarst genoemd wordt, met toebehoren volgens het eigendomsrecht aan hen toekomt, hebben abdis en convent van Oriënten binnen de grenzen van en in dat allodium hoevenaars of cijnslieden geplaatst, zonder instemming en buiten de wil om van abdis en convent van Thorn, ten nadele van het recht dat deze bezitten in dat dorp en op het grondgebied ervan, ofschoon abdis en convent van Oriënten geen recht hebben dit te doen.

Ook verklaart de zaakwaarnemer voor abdis en convent van Thorn tegen abdis en convent van Oriënten dat, hoewel de gehele tiend van het dorp Oeteren en het grondgebied ervan ofwel het recht om die tiend te ontvangen en heffen toekomt aan abdis en convent van Thorn en zij in bezit geweest zijn en zijn van het recht om die tiend van het dorp of het grondgebied van Oeteren te heffen en ontvangen, de gedaagden toch van de hoevenaars of cijnslieden, geplaatst door de gedaagden, alsmede van ongeveer 26 bunder land van het grondgebied van Oeteren en het allodium van abdis en convent van Thorn - hetgeen hij zal aantonen, als het nodig zal zijn - in twee jaar de tiend geheven, ontvangen of weggevoerd hebben op eigen gezag, wat hij op een waarde schat van vier mark Luiks; dit is ten onrechte gebeurd en ten nadele van het recht van abdis en convent van Thorn, ofschoon de gedaagden geen recht hadden om dit te doen.

Ook zegt de zaakwaarnemer van Thorn dat abdis en convent van Oriënten een openbare weg en gemene weiden in het genoemde allodium afgesloten hebben, waar ze ook niet toe gerechtigd waren; en de gedaagden hebben erkend dat al het voorgaande of iets ervan waar is.

Daarom vraagt de zaakwaarnemer voor abdis en convent van Thorn aan de scheidsrechters, wanneer ze het voorgaande vastgesteld hebben dat dit volstaat om die intentie te hebben, om de gedaagden door hun scheidsrechterlijke oordeel te veroordelen of een vonnis uit te spreken, door een uitspraak of schikking over deze zaken tussen de partijen  ̶  conform de aan de scheidsrechters toevertrouwde bevoegdheid  ̶ , zodat ze de hoevenaars terugroepen die op genoemde wijze door de gedaagden op het genoemde allodium gevestigd zijn en deze ervan verwijderen, zodat het land of allodium in die toestand blijft waarin het geweest is vóór hun vestiging, en dat ze zich verder niet met de hoevenaars en het land bemoeien en van deze hoevenaars en dit land verder geen tiend ontvangen of heffen; dat ze voortaan toestaan dat abdis en convent van Thorn deze tiend ontvangen, heffen en bezitten en ook van het voornoemde genieten en verder hun wil doen, en dat de gedaagden bij wijze van restitutie van de tiend abdis en convent van Thorn naar behoren genoegdoening geven van de ontvangen, geheven en van de hoevenaars en het land weggevoerde tiend volgens een vooraf bepaalde waarde en schatting van de tiend, en dat ze de genoemde weg en gemene weiden ontsluiten en ontsloten houden zoals vóór de genoemde afsluiting, om oorzaken en redenen als boven.

Dit zegt en eist de zaakwaarnemer van Thorn met behoud van het recht om toe te voegen, te verminderen, te corrigeren, te tonen en te verklaren wat alles betreft, waarbij hij verklaart dat het voor hem mogelijk is aangaande het voorgaande bewijs te leveren, ook al had hij niet meer voorgedragen. Nadat het geschil over het voorgaande wettelijk aanhangig is gemaakt en door de zaakwaarnemers van de partijen de eed tegen smaad is afgelegd, nadat de gedane stellingen en antwoorden schriftelijk zijn vastgelegd, getuigen rechtsgeldig voorgeleid, beëdigd, gehoord en nauwkeurig ondervraagd en hun uitspraken schriftelijk vastgelegd en naar behoren bekend gemaakt, en nadat voor de afronding van de zaak uiteindelijk voor de partijen een dag is aangewezen voor het aanhoren van het vonnis, en toen op de genoemde dag de partijen door middel van hun zaakwaarnemers bij de scheidsrechters verschenen en dringend verzochten om een definitief of scheidsrechterlijk vonnis, verklaren de scheidsrechters in hun oordeel en oordelen ze vriendschappelijk voor de goede vrede, nadat de belangen van de zaak gezien en overwogen zijn, nadat de handelingen en bewijzen in de zaak afgewikkeld en nauwkeurig bekeken zijn en na het inwinnen van advies van deskundigen, dat de abdis van Oriënten het geld dat ze heeft ontvangen of geheven van de hoevenaars die ze op het grondgebied van Oeteren heeft gevestigd, voor zichzelf bezit en behoudt, maar dat ze de genoemde hoevenaars met de cijns en de pacht die ze beloofd hebben jaarlijks te betalen aan abdis en convent van Oriënten, onder dezelfde voorwaarde en op dezelfde wijze aan abdis en convent van Thorn overdraagt, vrijgeeft en er plechtig afstand van doet of afstaat bij de hof waarvan de bezittingen afhangen, opdat de hoevenaars voor altijd hoevenaars van abdis en convent van Thorn worden zoals zij de bezittingen en tiend van abdis en convent van Oriënten hielden en houden, onder dezelfde voorwaarden en op dezelfde wijze. Als er echter in het voorgaande iets duister is of om opheldering vraagt, behouden de scheidsrechters zichzelf het recht voor dit op te helderen.

Amicus en Herman hebben bezegeld. Herman heeft geen eigen zegel en gebruikt het zegel van de domkerk van Luik.

Gegeven op 17 april 1281.

Amicus de Lude, kanunnik van het Sint-Lambertkapittel te Luik, en Herman, keldermeester van de abdij van Val-Dieu, doen uitspraak in het geschil tussen de abdijen van Thorn en Oriënten (te Rummen) over de plaatsing van hoevenaars in de parochie van Oeteren zonder instemming van de abdij van Thorn, alsmede over de tiendheffing en het gebruik van de openbare weg en gemene weiden aldaar, die de abdij van Oriënten ten nadele van deze abdij naar zich had toegetrokken.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 56. Beschadigd met tekstverlies; gelinieerd, onderaan rechts uitgescheurd zonder tekstverlies.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: De villa de Vtheren de abbatissa de Oriente. ‒ 2o door 13e-eeuwse hand: Oriente. ‒ 3o door 13e-eeuwse hand: Presbitero de Bikeuelt ad [questionem capituli?]. ‒ 4o door 17e-eeuwse hand: Sentencia arbitralis inter abbatissam de Thoren ex una et abbatissam de Orienten super diff[eren]tiis certorum bonorum in Nederoeteren sitorum, 1280, O. ‒ 5o door 18e-eeuwse hand: N.

Bezegeling: één bevestigingsplaats aan de linkerzijde van het origineel (LS1) voor één van de twee aangekondigde zegels; de tweede bevestigingsplaats aan de rechterzijde is niet meer te traceren door het uitscheuren van het perkament.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 50-54, nr. 34 (gedateerd 1280 april 25), naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 47-49, nr. 56 (gedateerd 1280 april 25), naar a.

Regest

Haas, Chronologische lijst, 74, 189 (gedateerd 1281 april 17).

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is slecht zichtbaar. De lacunes in A zijn aangevuld naar druk a, toen het origineel nog niet beschadigd was.

Guus Janssen
1281 april 17
Juridisch
Thorn

Numéro 45

Économique

Mabilia, weduwe van Hendrik, voogd van Eisden, en Rutger, Jan, Herman, Willem, Olivier, Roeland, Walram, Christina en Margareta, hun kinderen en erfgenamen, hebben eendrachtelijk en op advies van hun vrienden hebben volgende zaken verkocht aan abdis en convent van Thorn voor honderdvijfenveertig mark Luiks: al hun goederen en rechten, gelegen of gevestigd in de dorpen en het grondgebied van Eisden, Vucht en Mulheim of waar dan ook, zowel in akkers, weilanden, bossen, heide, gemene gronden, cijnzen, pachten, kapoenen, mannen en hoevenaars, en andere rechten en acties die horen bij hun boerderij, hoeven en gebouwen en alle opbrengsten en toebehoren bij die goederen en rechten, zowel in het droge als in het natte, welke goederen zij leen-, cijnsrechtelijk of op een andere wijze gehad en gehouden hebben van abdis en convent, welke goederen en rechten komen en afhangen van abdis en convent of van hun hoven; en ze hebben deze goederen en rechten gegeven, geleverd en overgedragen aan abdis en convent of hun boden, door in hun handen afstand te doen of te leveren ten behoeve van abdis en convent. Zij hebben ook plechtig afstand gedaan van al het bovengenoemde, zowel voor de abdis als voor de hoven en schepenen, van wie deze goederen afhangen en waar ze bijhoren, met inachtneming van alle geplogenheden die daarbij horen volgens de gebruiken van de plaatsen waar de goederen zijn gelegen en van de hoven waarvan ze afhangen of waar ze bijhoren, tegen de genoemde prijs, namelijk honderdvijfenveertig mark Luiks; Mabilia en haar kinderen erkennen deze som volledig ontvangen te hebben van de abdis. Zij hebben ook plechtig afstand gedaan van iedere wrok, betwisting, actie en onenigheid die zij tot op de dag van vandaag terecht of ten onrechte hebben of konden hebben tegen abdis en convent inzake de genoemde goederen door de verkoop en regeling, gemaakt door geschikte personen, en ze willen dat alle wrok, betwisting, acties en onenigheid bijgelegd zijn en getuigen dat deze zijn omgevormd tot eeuwige vrede. Bovendien is aan de overeenkomst de bepaling toegevoegd dat, indien iemand van hun naasten of bloedverwanten deze goederen van abdis en convent terugkoopt, iedere actie die abdis en convent tegen hen had toen deze vredesregeling door deze verkoop werd gemaakt, geldig zal zijn en blijven ongeacht de actie van de abdis en het convent tegen die persoon.

Mabilia en haar kinderen hebben voor henzelf en hun erfgenamen beloofd zich niet te verzetten tegen het voorgaande door hen, een ander of anderen of de abdis en het convent om de voornoemde goederen in het vervolg te verstoren of te verontrusten, rechtens of in feite, en ze zullen garant staan voor abdis en convent in de genoemde goederen volgens het gebruik van de hof van Eisden en haar schepenen, zodanig dat als iemand ten aanzien van deze goederen iets zou opeisen, zij gehouden en verplicht zijn dat met hun inspanning en op hun kosten af te doen en voor deze goederen goede vrijwaring te geven aan abdis en convent, zoals vanouds gebruikelijk in de hof van Eisden. En mochten abdis en convent enig beletsel of bezwaar over deze goederen te verduren hebben, dan hebben Mabilia en haar kinderen ter meerdere zekerheid borgen aangesteld, namelijk Rutger de Rodeacgere, Willem de Nova Domo (van den Nieuwenhuis), Everard van Vucht, Winrik van Uikhoven en Jan van Thorn, op voorwaarde dat degene die gevorderd en opgeroepen wordt over dat beletsel of bezwaar, Stokkem zullen binnengaan en daar nooit vandaan zullen gaan totdat abdis en convent met goed gevolg door Mabilia en haar kinderen van dat beletsel of bezwaar verlost zullen zijn. Voorts zien zij voor zichzelf en hun erfgenamen af van alle mogelijke gerechtelijke excepties en in het bijzonder de exceptie van de niet betaalde koopprijs, de niet-levering of betaling, en de verkoop beneden de helft van de juiste prijs, en van alle rechtsmiddelen die hen van voordeel zouden kunnen zijn en abdis en convent zouden kunnen worden tegengeworpen of waaruit later enige overlast zou kunnen ontstaan met betrekking tot deze goederen.

Als getuigen waren aanwezig: heer Jan, deken van Sint-Andreas te Keulen, heer Jan van Rennenberg, proost van de kerk van Sint-Paulus te Luik, kanunnik van de domkerk te Luik, heer Dionisius, pastoor van Avezaath, Rutger de Rodeacgere, Winrik van Uikhoven, Jan van Thorn, Hendrik Hobbart en Dirk Haspegouere, leenmannen van de abdij van Thorn, Willem de Nova Domo (van den Nieuwenhuis), Everard van Vucht en verscheidene andere betrouwbare mannen.

Jan, deken van Sint-Andreas te Keulen, en Jan van Rennenberg, proost van Sint-Paulus te Luik, kanunnik te Luik, en Jacob, voogd van Eisden, hebben op verzoek van Mabilia en haar kinderen bezegeld.

Gedaan en gegeven op 4 juni 1282.

Mabilia, weduwe van Hendrik, voogd van Eisden, en haar kinderen verkopen aan abdis en convent van Thorn hun eigendommen te Eisden, Vucht en Mulheim die zij in leen, cijns of op een andere wijze van hen hielden.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 60. Beschadigd met tekstverlies.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 14e-eeuwse hand: Litera de acquisitione bonorum in Esden, C. ‒ 2o door 17e-eeuwse hand: 1282. 3o door 18e-eeuwse hand: E. ‒ 4e door 18e-eeuwse hand: Instrumentum retrocessionis de Eysden, 1282.

Bezegeling: drie bezegelingsplaatsen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van Jan, deken van het Sint-Andreaskapittel te Keulen, Jan, proost van het Sint-Pauluskapittel te Luik en Jacob, voogd van Eisden (LS1, LS2 en LS3).

Afschrift

B. eerste helft 15e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis
Thorensis, 966-1600, p. 11-12, onder de rubriek: V, De acquisitione bonorum [***], met in de marge C, daaronder door latere hand E, beschadigd, naar A.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 57-60, nr. 37 (gedateerd 1282 mei 28), naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 51-53, nr. 60 (gedateerd 1282 mei 28 ), naar a.

Regest

Haas, Chronologische lijst, 76-77, nr. 198.

Ontstaan

Onderhavige oorkonde voor de abdij van Thorn is door dezelfde hand geschreven als de oorkonden, uitgevaardigd door Osto van Thorn in 1282 en door Willem, pastoor van Geertruidenberg, en door Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, in 1283 ten gunste van de abdij, zie Collectie Thorn, nrs. 46, 49 en 50. Bijgevolg kan de scriptor van deze oorkonden gelokaliseerd worden in de abdij van Thorn.

Tekstuitgave

De lacunes in A zijn aangevuld naar B.

Theo Ebben
1282 juni 4
Economisch
Thorn

Numéro 46

Économique

Osto van Thorn, bloedverwant van de heer van Born, maakt bekend dat hij, gezond van lijf en leden, goed bij zinnen en op advies van een aantal vrienden aan abdis en convent van de abij van Thorn een rente heeft verkocht van tien mark Luiks die zij hem bij leven elk jaar verplicht waren voor een bepaalde som geld, aan hem betaald en overhandigd, aangezien hij van die rente afstand heeft gedaan ten gunste van hen. Hij heeft deze en alle andere renten die zij aan hem verplicht waren, plechtig overgedragen en kwijtgescholden, waarbij hij zichzelf geen enkel recht, actie of betwisting voorbehoudt tegen abdis en convent en degenen die hen toebehoren. Bovendien heeft hij hierover, opdat er geen betwisting, actie of onenigheid zou blijven tussen hem en abdis en convent over enige verkoop of verplichting van enige rente of renten of welk ander contract dan ook, uit eigen beweging lijfelijk trouw beloofd aan abdis en convent dat er vanaf deze dag geen enkele dwingende noodzaak is of een of andere reden of aanleiding waardoor hij, een ander of anderen kwaad zouden doen tegen abdis en convent en degenen die hen toebehoren, óf hen zouden lastig vallen in wat dan ook met betrekking tot zaken of personen door in te gaan tegen het voorgaande of iets van het voorgaande. En tot meerdere zekerheid heeft hij afstand gedaan en doet hij afstand van alle oorkonden, als hij deze heeft gehad of heeft, over welke renten of verplichtingen dan ook door abdis en convent jegens hem, en van elke exceptie en elk rechtsmiddel, zowel canoniek- als civielrechtelijk, en van alle excepties die hem ten voordele en abdis en convent ten nadele kunnen zijn inzake het voorgaande of iets van het voorgaande.

Als getuigen waren aanwezig: Jan van Baexem, pastoor van Thorn, Gerard, kapelaan aldaar, Jan Klingelspore, Koenraad de Cimiterio (van de Kerkhof), Reimboud van Bocholt, Tielman, zijn broer, Jan, zoon van Marsilius van Berg, Lambert de Curia, Jan en Lambert, zijn zonen, Godfried van Munhem, Reinoud van O, Hendrik Knoupe, Gillis van Mollem, Dirk Haspegouere, Hendrik Hobbart, Reinier, schout van Schoten, en een aantal andere leenmannen en ministerialen van de abdij van Thorn.

Osto van Thorn heeft Walram, heer van Valkenburg, en heer Osto van Born, ridder, gevraagd deze oorkonde te bezegelen omdat hij zelf geen zegel heeft. Walram, heer van Valkenburg, en Osto, heer van Born, hebben bezegeld. 

Gedaan en gegeven op 1 november 1282.

Osto van Thorn, (gewezen pastoor van Gilze), bloedverwant van de heer van Born, doet door overdracht van alle rechtstitels afstand van de door abdis en convent van Thorn aan hem verschuldigde renten, waaronder een lijfrente van tien mark Luiks, die de abdij heeft afgekocht.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 61.

Uitgave

a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 677-679, nr. 1216, naar A.

Ontstaan

Deze oorkonde is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1282-1283. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 45.

Theo Ebben
1282 november 1
Economisch
Thorn

Numéro 47

Économique

Reinald, graaf van Gelre en hertog van Limburg, maakt de verkoop bekend in zijn aanwezigheid en die van zijn leenmannen door de edelen Willem, heer van Horn, ridder, en Willem, diens eerstgeboren zoon, aan abdis en convent van de abdij van Thorn van de tollen, belastingen of heffingen, in de volkstaal bede genoemd, die zij tot nu toe jaarlijks plachten vast te stellen en gewoon zijn op te leggen aan de mensen of hoevenaars van abdis en convent die wonen in het rechtsgebied en allodium van het klooster of van het dorp Thorn, en wel krachtens de voogdij die de heer van Horn heeft in Thorn en die hij van Reinald in leen houdt, voor een bedrag van tweehonderd mark Luiks, door de religieuzen zelf of in hun opdracht betaald. Willem en diens zoon Willem stemmen er mee in dat zij deze tollen, belastingen of heffingen niet meer zullen heffen of in de toekomst zullen eisen van deze mensen, wat er dan ook tussenkomt. Reinald wil ermee instemmen voor de religieuze vrouwen dat alles naar behoren uitgevoerd is volgens het oordeel en het vonnis van zijn leenmannen en hun gelijken die hierover konden oordelen na gepaste beraadslaging en raad. Zij hebben Reinald voor vonnis en recht gerapporteerd dat Willem en diens zoon Willem vanaf nu tot vroeger ieder recht moeten afstaan dat ze zouden hebben of konden hebben op deze tollen, belastingen of heffingen ten behoeve van de religieuzen, van hun mensen of hoevenaars en dat zij hen hiervan ontslaan. Hierna hebben Willem en zijn zoon Willem in overeenstemming met het verslag van dit vonnis en deze uitspraak, dat in aanwezigheid van Reinald is vastgesteld, vrijwillig afstand gedaan van de genoemde tollen, belastingen of heffingen. En dat zij de religieuze vrouwen, hun mannen of hoevenaars ervan hebben vrijgesteld voor henzelf en hun opvolgers, hen daarbij geen enkel recht voorbehoudend, behalve de voogdij over het dorp Thorn en zekere andere rechten, namelijk de haver, genoemd de haver van de prebenden, en ook de haver, in de volkstaal orscoren genoemd, de obolen, kippen en broden en de derde penning van de boeten, opgelegd door het vonnis van de schepenen van Thorn en van oudsher behorend tot deze voogdij. Willem en diens zoon Willem hebben aan Reinald beloofd dat zij in de toekomst niet zullen ingaan tegen het voorgaande wegens een andere noodzaak dan het huwen van hun zonen en dochters of wanneer de eerstgeborene een oorlog voert. Zij zien daarbij af van de excepties wegens kwade trouw en wegens niet betaalde koopprijs, van verweer wegens onverschuldigde betaling en zonder reden, van herstel in oorspronkelijke toestand en van elke andere tegenwerping die Willem en diens zoon Willem en de wederpartij zou kunnen openstaan of waarmee ze tegen het voorgaande zouden kunnen ingaan. Reinald heeft zijn goedkeuring verleend aan het voorgaande en verplicht zichzelf en zijn opvolgers door deze oorkonde om de abdij van Thorn bij te staan indien Willem, diens zoon Willem of hun opvolgers hiertegen of tegen een onderdeel daarvan zouden zijn ingegegaan of in de toekomst willen ingaan.

Hierbij waren aanwezig: Walram, heer van Valkenburg, Gozewijn, heer van Born, heer Dirk, voogd van Roermond, en Gerard, heer van Batenburg, ridders, evenals de heer Van Mulrepas senior, ridder, leenmannen van Reinald en meer anderen.

Reinald bezegelt, samen met de heer van Valkenburg, Willem, heer van Horn, Gozewijn, heer van Born, Dirk, voogd van Roermond, en Gerard, heer van Batenburg, die ook voor Willem, eerstgeborene van de heer van Horn, bezegelen omdat hij geen eigen zegel heeft.

Gegeven op 12 december 1282.

Reinald I, graaf van Gelre en hertog van Limburg, oorkondt dat Willem II, heer van Horn (en Altena), en zijn eerstgeboren zoon Willem ten behoeve van de abdij van Thorn afstand doen van alle heffingen en beden die de heer van Horn als voogd van het land van Thorn kan heffen, onder voorbehoud van de voogdij over het dorp Thorn en zekere andere rechten.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 62.

Uitgave

a. Van Synghel, DONB, nr. 1282.12.12, zie www.donb.nl/database/weergave/oorkonde/12821212uitgaveDONB2011, naar A.

Theo Ebben
1282 december 12
Economisch
Thorn

Numéro 48

Mentions légales

Willem van Born, pastoor van Geertruidenberg, maakt bekend dat wijlen Jan (van Enghien), bisschop van Luik, hem vanwege twist en onenigheid die lang geleden was ontstaan tussen hem en abdis en convent van Thorn, bestraft heeft met een vonnis van excommunicatie en verergering daarvan, en hem heeft opgepakt en in een kerker gezet omdat hij niet gehoorzaamde aan de uitspraken van de bisschop, maar langer dan een jaar hardnekkig vasthield aan zijn eigen verharde opvattingen. Nadat Willem van gedachten was veranderd en zijn boosheid over die straffen had overwonnen, is hij tot het inzicht gekomen dat de schade van ruzie met religieuzen en vooral aan God gewijden noch voor God zelf noch voor christenen aangenaam is, noch nuttig voor hemzelf en abdis en convent. Op aanraden van eerzame mannen en zijn vrienden, uit verlangen om vanwege de goede vrede, liefde en eensgezindheid met hen vrede te sluiten en in goede verstandhouding te leven, heeft Willem vervolgens uit vrije wil door dit geschrift afgezien van iedere wrok, actie of betwisting die hij tot op de dag van vandaag had, heeft of zou kunnen hebben, op welke grond dan ook tegen abdis en convent en hun mensen, zowel priesters als leken, om het even wie dan ook. Hij belooft met beroep op zijn trouw en onder ede dat hij vanwege dat geschil, die onenigheid en gevangenschap,  geen vijandelijke actie zal ondernemen en ook niets anders tegen de kerken van Luik of Thorn of tegen personen en mannen die tot die kerken en het bisdom Luik behoren of daarvan afhankelijk zijn, en ook niets anders, noch door hemzelf noch door anderen tegen abdis en convent iets te doen of laten doen vanwege voorgaande zaken, rechtens of feitelijk gebeurd, of van zijn kant of die van zijn medestanders toelaten dat deze kerken of de personen die daartoe behoren worden lastiggevallen. Daarbij ziet Willem plechtig af van iedere borgtocht en verplichting jegens hem en in naam van abdis en convent, bij welke overeenkomst dan ook, en in het bijzonder van de borgtocht door Hendrik, heer van Pietersheim, en Michael, heer van Rothem, ridders, voor het verkrijgen van ontslag van rechtsvervolging en voor alles wat terzelfder gelegenheid aan hem zou kunnen worden overgedragen of van nut zou zijn in de toekomst. En opdat de abdis en de bisschop zich volledig en werkelijk verzoend zouden voelen jegens Willem vanwege het voorgaande en welke andere dingen dan ook, verbindt hij zich er met dit geschrift vrijwillig toe dat, indien hijzelf of zijn medestanders ooit handelen tegen het bovenstaande of ook maar iets daarvan, zijn kerk van Geertruidenberg hierom rechtens en feitelijk vacant zal zijn en door hem voor neergelegd en vacant zal worden gehouden en dat de abdis als patroon van deze kerk, vrij en zonder iemand te misdoen, voor de kerk voor een geschikt iemand kan zorgen zoals voor een vacant beneficie. Bovendien belooft Willem expliciet dat indien hij in ook maar een van de bovenstaande zaken een overtreder zou blijken te zijn, hij zich als meinedige en schender van de belofte aan het Luikse gerecht en de jurisdictie van het kapittel van Sint-Lambert te Luik onderwerpt die gestraft moet worden met een passende straf. En ter meerdere zekerheid dat hij zich aan al het voorgaande zal houden en er niet tegenin gaan, belooft hij dit aan abdis en convent én aan het kapittel op een boete van tweehonderd mark Luiks, voor de helft door hem te betalen aan de abdis en haar naasten en voor de andere helft aan het voornoemde kapittel, indien hij tegenover abdis en convent en degenen die bij hen horen het hiervoor genoemde niet zou doen en niet in acht zou nemen. Hij stelt de edelen Willem van Horn, Gozewijn van Born, Osto, zijn zoon, Willem van Cranendonk, ridders, Arnoud, heer van Stein, en Daniël van Goor aan als borgen voor de abdis en haar naasten en voor het kapittel. En Willem van Horn, Gozewijn van Born, Osto, zijn zoon, Willem van Cranendonk, Arnoud van Stein en Daniël van Goor stellen zich op verzoek van pastoor Willem borg om de genoemde boete te betalen ingeval Willem of de zijnen iets doen in strijd met het voorgaande. En zij beloven op verzoek van de abdis, haar naasten en het kapittel Maastricht binnen te gaan voor de genoemde boete of in een andere eerbare plaats, aan te wijzen door hen, in een gastenverblijf van een eerbaar persoon, om daar te verblijven op hun eigen kosten en daar niet vandaan te gaan totdat de boete volledig voldaan is aan de abdis, haar naasten en het kapittel. En deze beloven als borgen aan de abdis, haar naasten en aan het kapittel het voorgaande in acht te nemen en niet te overtreden of te laten overtreden, juridisch of feitelijk; ook beloven zij dat ze Willem niet zullen bijstaan of helpen met raad en daad noch hem ondersteunen in hun rechtsgebied indien hij het voorgaande of ook maar iets daarvan overtreedt, maar dat zij de abdis en het convent in hun recht zullen verdedigen. 

Willem, heer van Horn, Gozewijn van Born, Osto, zijn zoon, Willem, heer van Cranendonk, de voornoemde borgen, hebben op verzoek van Willem bezegeld. 

Omdat Arnoud van Stein en Daniël van Goor geen eigen zegel hebben, heeft Arnoud aan Walram, heer van Monschau en Valkenburg, ridder, gevraagd om te bezegelen en Daniël heeft dit gevraagd aan Jan, heer van Haasdal, ridder.

Walram en Jan van Haasdal hebben op hun verzoek bezegeld.

Gegeven op 6 januari 1283.

Willem van Born, pastoor van Geertruidenberg, ziet na zijn excommunicatie en gevangenschap ten gevolge van het niet naleven van een vonnis van Jan (van Enghien), bisschop van Luik, af van zijn aanspraken inzake het geschil met abdis en convent van de abdij van Thorn, waaronder van de beloofde verplichting jegens hem door de ridders Hendrik, heer van Pietersheim, en Michael, heer van Rothem. Tevens belooft hij ter meerdere zekerheid zijn kerk vacant te stellen indien hij of zijn medestanders hiertegen zouden handelen en aan de abdis van Thorn en het kapittel (van Sint-Lambert) te Luik een boete te betalen van elk 100 mark Luiks, waarvoor hij borgen aanstelt.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 58-2. Beschadigd met tekstverlies.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door eind 13e/begin 14e-eeuwse hand: De ecclesia Montis Sancte Gertrudis, 1282. – 2o door 17e-eeuwse hand: M doorgestreept. – 3o door 18e-eeuwse hand: G.

Bezegeling: één bevestigingsplaats (SD1) en vijf bevestigingsplaatsen voor de aangekondigde zegels van Willem, heer van Horn, Gozewijn, heer van Born, Osto, zoon van Gozewijn, heer van Born, Willem, heer van Cranendonk, Walram, heer van Valkenburg en Monschau, en Jan, heer van Haasdal (LS2, LS3, LS4, LS5 en LS6).

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Ontstaan en samenhang

Willem van Born, pastoor van Geertruidenberg, heeft twee oorkonden uitgevaardigd waarin hij afstand doet van zijn aanspraken inzake een geschil met de abdij van Thorn. Onderhavige oorkonde heeft betrekking op zijn relatie met het kapittel van Sint-Lambert te Luik, de tweede op die met de bisschop van Luik en de aartsdiaken d.d. 1283 (kort voor maart 16) (zie Collectie Thorn, nr. 49). Beide oorkonden vertonen sterke dictaatverwantschap, maar zijn niet door dezelfde hand geschreven. Onderhavige oorkonde is wel de vooroorkonde van Collectie Thorn, nr. 49.

Hoewel deze oorkonde niet gekopieerd is in het cartularium van de abdij van Thorn (Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628), bevat dit manuscript wel een verwijzing naar dit stuk onder het afschrift van de oorkonde inzake de relati met de bisschop en de aartsdiaken (Collectie Thorn, nr. 49): Similis adhuc littera habetur quo iste Wilhelmus, investitus de Monte Sancte Gertrudis, obligavit se capitulo Leodiensi contra predictam compositionem non venire debere.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar. De lacunes in A zijn aangevuld naar de oorkonde d.d. 1283 (kort voor maart 16) (zie Collectie Thorn, nr. 49).

Theo Ebben
1283 januari 6
Juridisch
Thorn

Numéro 49

Mentions légales

Willem, pastoor van Geertruidenberg, maakt bekend dat wijlen Jan (van Enghien), bisschop van Luik, hem vanwege twist en onenigheid die lang geleden was ontstaan tussen hem en abdis en convent van Thorn, bestraft heeft met een vonnis van excommunicatie en verergering daarvan, en hem opgepakt en in een kerker had gezet omdat hij niet gehoorzaamde aan de uitspraken van de bisschop, maar langer dan een jaar hardnekkig vasthield aan zijn eigen verharde opvattingen. Nadat Willem van gedachten was veranderd en zijn boosheid over die straffen had overwonnen, is hij tot het inzicht gekomen dat de schade van ruzie met religieuzen en vooral aan God gewijden noch voor God zelf noch voor christenen aangenaam is, noch nuttig voor hemzelf en abdis en convent. Op aanraden van eerzame mannen en zijn vrienden, uit verlangen om vanwege de goede vrede, liefde en eensgezindheid met hen vrede te sluiten en in goede verstandhouding te leven, heeft Willem vervolgens uit vrije wil door dit geschrift afgezien van iedere wrok, actie of betwisting die hij tot op de dag van vandaag had, heeft of zou kunnen hebben, op welke grond dan ook tegen abdis en convent en hun mensen, zowel clerici, priesters als leken, om het even wie dan ook. Hij belooft met beroep op zijn trouw en onder ede dat hij vanwege dat geschil, die onenigheid en gevangenschap of om welke andere reden dan ook, tot op de dag van vandaag door hem en zijn medestanders tegen abdis en convent van Thorn of tegen de kerken van Luik of Thorn of tegen personen en mannen die tot die kerken en het bisdom Luik behoren of daarvan afhankelijk zijn of tegen hun goederen, geen vijandelijke actie zal ondernemen en ook niets anders, noch door hemzelf noch door anderen tegen abdis en convent te doen of laten doen vanwege voorgaande zaken, rechtens of feitelijk, of van zijn kant of die van zijn medestanders toelaten dat deze kerken of de personen die daartoe behoren worden lastig gevallen. Daarbij ziet Willem plechtig af van iedere borgtocht of verplichting, jegens hem of in zijn naam aangegaan, en in naam van abdis en convent, bij welke overeenkomst dan ook, en in het bijzonder van de borgtocht van Hendrik, heer van Pietersheim, en Michael, heer van Rothem, ridders, voor de verkrijging van het ontslag en rechtsvervolging en voor alles wat terzelfder gelegenheid aan hem zou kunnen worden overgedragen of van nut zou zijn in de toekomst. En opdat de abdis en de bisschop zich volledig en werkelijk verzoend zouden voelen jegens Willem vanwege het voorgaande en welke andere dingen dan ook, verbindt hij zich er met dit geschrift vrijwillig toe dat indien hijzelf of zijn medestanders ooit handelen tegen het bovenstaande of ook maar iets daarvan, dat dan zijn kerk van Geertruidenberg hierom rechtens en feitelijk vacant zal zijn en door hem als neergelegd en vacant zal worden gehouden, en dat de abdis als patroon van deze kerk vrij en zonder iemand te misdoen voor de kerk voor een geschikt iemand kan zorgen zoals voor een vacant beneficie en die persoon aan de aartsdiaken kan voordragen. Bovendien belooft Willem expliciet dat, indien hij in ook maar een van de bovenstaande zaken een overtreder zou blijken te zijn, hij zich als meinedige en schender van de belofte aan het Luikse gerecht en de jurisdictie van de bisschop van Luik onderwerpt, die gestraft moet worden met een passende straf. En ter meerdere zekerheid dat hij zich aan al het voorgaande zal houden en er niet tegenin gaan en niemand dat zal laten doen, belooft hij op een boete van tweehonderd mark Luiks, voor de helft door hem te betalen aan de abdis en haar naasten en voor de andere helft aan de bisschop van Luik, indien hij tegenover abdis en convent en degenen die bij hen horen, het hiervoor genoemde niet zou doen en niet in acht zou nemen, terwijl de hierboven genoemde overeenkomsten en voorwaarden desalniettemin duidelijk van kracht zullen blijven. Hij stelt de edelen Willem van Horn, Gozewijn van Born, Osto, zijn zoon, Willem van Cranendonk, ridders, Arnoud van Stein en Daniël van Goor als borgen voor de abdis en haar naasten en voor de bisschop. En Willem van Horn, Gozewijn van Born, Osto, zijn zoon, Willem van Cranendonk, Arnoud van Stein en Daniël van Goor stellen zich op verzoek van pastoor Willem borg voor al het bovengenoemde op de manier als boven omschreven om de genoemde boete te betalen ingeval Willem of de zijnen iets doen in strijd met het voorgaande. En deze beloven op verzoek van de abdis, haar naasten en de bisschop Maastricht binnen te gaan voor de genoemde boete of in een andere eerbare plaats, aan te wijzen door de abdis, haar naasten en de bisschop van Luik, in een gastenverblijf van een eerbaar persoon, om daar te verblijven op hun eigen kosten en daar niet weg te gaan totdat de boete volledig voldaan is aan de abdis, haar naasten en de bisschop. En zij beloven als borgen aan de abdis, haar naasten en aan de bisschop het voorgaande in acht te nemen en niet te overtreden of te laten overtreden, juridisch of feitelijk, en dat zij Willem niet zullen bijstaan of helpen met raad en daad noch hem ondersteunen in hun rechtsgebied indien hij het voorgaande of ook maar iets daarvan overtreedt, maar dat zij de abdis en het klooster in hun recht zullen verdedigen. Willem, pastoor van Geertruidenberg, en heer Willem van Horn, Gozewijn van Born, Osto, zijn zoon, Willem van Cranendonk, ridders, Arnoud van Stein en Daniël van Goyre, borgen, zien ten aanzien van het voorgaande of wat dan ook van het voorgaande uitdrukkelijk af van de exceptie wegens bedrog en dwang en van alle juridische verweren en alle canoniekrechtelijke en civielrechtelijke rechtsmiddelen die hun of iemand van hen toevallen of zullen toevallen, en van alle gunsten die hun door wie dan ook op dit vlak zijn verleend.

Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, keurt dit alles uitdrukkelijk goed en bevestigt het. En ook Gerard van Nassau, aartsdiaken van Luik, keurt dit goed voor zover het op zijn terrein ligt en hij bevestigt het. En indien de abdis van Thorn, die er te zijner tijd is, voor de kerk van Geertruidenberg, gelegen in het aartsdiakonaat van Gerard van Nassau, een of andere geschikte clericus voordraagt omdat Willem zelf óf tegen het overeengekomene heeft gehandeld óf door een ander of anderen heeft laten handelen, dan zal Gerard de door de abdis voorgestelde clericus tot de kerk van Geertruidenberg toelaten en hem daarin plechtig installeren volgens de geldende gewoonten, omdat dit is voortgekomen uit de wil van Willem, pastoor van Geertruidenberg.

Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, Gerard van Nassau, aartsdiaken, en de borgen Willem, heer van Horn, Gozewijn, heer van Born, Osto, zijn zoon, Willem, heer van Cranendonk, ridders, 

Arnoud, heer van Stein, en Daniël van Goor hebben op verzoek van Willem bezegeld. 

Omdat Arnoud van Stein en Daniël van Goor geen eigen zegel hebben, heeft Arnoud aan Walram, heer van Monschau en Valkenburg, ridder, gevraagd om te bezegelen en Daniël heeft dit gevraagd aan Jan, heer van Haasdal, ridder.

Walram en Jan van Haasdal hebben op hun verzoek bezegeld.

Gegeven in 1283.

Willem, pastoor van Geertruidenberg, ziet na zijn excommunicatie en gevangenschap ten gevolge van het niet naleven van een vonnis van Jan (van Enghien), bisschop van Luik, af van zijn aanspraken inzake het geschil met abdis en convent van de abdij van Thorn, waaronder van de beloofde verplichting jegens hem door de ridders Hendrik, heer van Pietersheim, en Michael, heer van Rothem. Tevens belooft hij ter meerdere zekerheid zijn kerk vacant te stellen indien hij of zijn medestanders hiertegen zouden handelen en aan de abdis van Thorn en de bisschop van Luik een boete te betalen van elk 100 mark Luiks, waarvoor hij borgen aanstelt. Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, keurt deze bepalingen goed, evenals Gerard van Nassau, aartsdiaken van Luik, die tevens verklaart op voordracht van de abdis van Thorn een nieuwe pastoor te Geertruidenberg te installeren indien Willem niet zou voldoen aan de gestelde voorwaarden.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 58-1.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door eind 13e-/begin 14e-eeuwse hand: De ecclesia Montis Sancte Ghertrudis, 1282. – 2o door 17e-eeuwse hand: M doorgestreept. – 3o door 18e-eeuwse hand: G.

Bezegeling: drie uithangend bevestigde, dubbel doorgestoken zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S2 van Willem, heer van Horn, van bruine was, licht beschadigd, met CS2. S6 van Willem, heer van Cranendonk, van bruine was, gaaf. S7 van Osto, zoon van Gozewijn, heer van Born, van bruine was, beschadigd; één bevestigingsplaats (SD3) en vier bevestigingsplaatsen voor de aangekondigde zegels van Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, Gerard van Nassau, aartsdiaken van Luik, Gozewijn, heer van Born, Walram, heer van Valkenburg en Monschau, en Jan van Haasdal (LS1, LS4, LS5 en LS8). Voor een beschrijving en afbeelding van S2, S6 en S7, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, respectievelijk 42, 41 en 44-45.

Afschrift

B. eerste helft 15e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis Thorensis, 966-1600, p. 70-73 (oude fol. 39v-41r), onder de rubriek: Composicio domini Wilhelmi, investiti de Monte Sancte Gertrudis, cum abbatissa et conventum Thorense et Iohanne, episcopo Leodiense, met in de marge d, M, naar A.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 55-56, nr. 35 (gedateerd 1282). – Habets, Archieven Thorn, 50, nr. 58 (gedateerd 1282 januari 6). – Haas, Chronologische lijst, 74, nr. 191 (gedateerd 1282 januari 6).

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII. Bij onderhavige oorkonde ontbreekt de dagtekening in de datatio. Deze oorkonde is hoogstwaarschijnlijk geredigeerd kort voor de oorkonde van Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, d.d. 17 maart 1283 (zie Collectie Thorn, nr. 50), waarin hij naar de twee oorkonden van Willem verwijst (zie Collectie Thorn, nrs. 48 en 49).

Ontstaan en samenhang

Deze oorkonde is niet door dezelfde hand geschreven als de overeenkomst, uitgevaardigd door Willem, pastoor van Geertruidenberg, op 6 januari 1283 (zie Collectie Thorn, nr. 48). Wel is onderhavige oorkonde gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1282-1283. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 45.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar. De lacunes in A zijn aangevuld naar de oorkonde d.d. 1283 januari 6 (zie Collectie Thorn, nr. 48) en naar B. Voor de tekstdelen die aan de vooroorkonde zijn ontleend (Collectie Thorn, nr. 48) en afgedrukt zijn in een kleiner lettertype, zie Van Synghel, Oorkonden Thorn, 150-151.

Theo Ebben
1283 (kort voor maart 16)
Juridisch
Thorn

Numéro 50

Mentions légales

Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, maakt bekend dat Willem van Born, pastoor van Geertruidenberg, uit de boeien losgelaten en volledig in vrijheid gesteld, in zijn aanwezigheid uit vrije wil en niet gedwongen overeenstemming heeft bereikt en vrede gesloten met abdis en convent van Thorn volgens alle bepalingen en voorwaarden die zijn opgenomen in de oorkonde, hierover opgemaakt en bezegeld door Willem, heer van Horn, Willem, heer van Cranendonk, Gozewijn, heer van Born, Osto, zijn zoon, voor henzelf, en door Walram, heer van Valkenburg, voor Arnoud van Stein en Jan, heer van Haasdaal, ridder, voor Daniël van Goor. Deze oorkonde is in aanwezigheid van de bisschop van Luik en van Willem, pastoor van Geertruidenberg, die daarnaar keek en dat hoorde, woord voor woord voorgelezen en Willem heeft hem gevraagd de oorkonde te bezegelen en die verzoening en vrede met zijn autoriteit te bevestigen. Bovendien heeft Willem, om deze verzoening en vrede te laten duren, onder ede beloofd dat hij alles zal accepteren wat de bisschop nog meer rechtens of door minnelijke schikking zou bepalen tussen enerzijds abdis en convent en anderzijds hemzelf over alle onenigheid die tot op de dag van vandaag tussen hen heeft gespeeld dan wel zou hebben kunnen spelen en dat hij dit van waarde zal houden en ongeschonden in acht zal nemen onder de boete, genoemd in de oorkonde over de genoemde vrede en regeling.

De bisschop bevestigt deze vrede en overeenstemming volgens alle voorwaarden en bepalingen die in de hierover opgemaakte oorkonde staan en bezegelt op verzoek van genoemde partijen de oorkonde die over deze vrede en overeenstemming is opgesteld, samen met Gerard van Nassau, aartsdiaken van Luik, en de genoemde edelen. Hij behoudt zich echter met instemming van genoemde partijen de macht voor om, indien nodig, tot 1 oktober eerstkomend deze vrede en overeenstemming te wijzigen, aan te vullen, te verminderen of te verduidelijken op de manier zoals hij dat nodig zal vinden, zodanig dat alle voorwaarden en bepalingen van kracht blijven die verduidelijkt of gewijzigd zijn in de oorkonde die door de bisschop is bezegeld.

Gedaan en gegeven in Hoei, op 17 maart 1283.

Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, maakt bekend dat Willem, pastoor van Geertruidenberg, zich in zijn bijzijn heeft verzoend met abdis en convent van de abdij van Thorn, waarvan de voorwaarden zijn vastgelegd in de oorkonden d.d. 1283 januari 6 en 1283 (kort voor maart 16) en bevestigt deze onder voorbehoud van het recht om de daarin vervatte bepalingen tot 1 oktober eerstkomend te mogen wijzigen.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 59. Beschadigd met tekstverlies.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door eind 13e/begin 14e-eeuwse hand: De ecclesia Montis Sancte Gertrudis, 1282. – 2o door 17e-eeuwse hand: M doorgestreept. – 3o door 18e-eeuwse hand: G.

Bezegeling: één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik (LS1).

Afschrift

B. eerste helft 15e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis Thorensis, 966-1600, p. 67-68 (oude fol. 38r-v), onder de rubriek: d, De ecclesia Montis Sancte Gertrudis, met in de marge M, naar A.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 56-57, nr. 36 (gedateerd 1282 maart 17). – Habets, Archieven Thorn, 51, nr. 59 (gedateerd 1282 maart 17). – Haas, Chronologische lijst, 75, nr. 192 (gedateerd 1282 maart 17).

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Ontstaan en samenhang

Onderhavige oorkonde hangt nauw samen met twee oorkonden uit 1283, uitgevaardigd door Willem, pastoor van Geertruidenberg, waarnaar in de dispositio wordt verwezen (zie Collectie Thorn, nrs. 48 en 49).

Deze oorkonde is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1282-1283. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 45.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar. De lacunes in A zijn aangevuld naar B.

Theo Ebben
1283 maart 17
Juridisch
Thorn

Numéro 51

Économique

Jan van Breill heeft op de vereiste wijze plechtig afstand gedaan van elk recht dat hij had of kon hebben of scheen te hebben ten aanzien van enige wascijnsplichtigen, namelijk Geertrui van Jukeren, Amelia, Goburgis, Simon van Jukeren, Godfried van Grocenhoven en hun familieleden, die toebehoren aan het altaar van de heilige Maria in Thorn, en hij behoudt daarbij zichzelf en zijn opvolgers geen enkel recht of betwisting voor ten aanzien van deze personen.

Bij deze plechtige afstand waren aanwezig: heer Adolf van Scharn, Jan van Immerath, Dirk van Geilenkirchen, ridders, Gerard Affenhout, Lodewijk, Gerlach, Bertold en Gerlach van den Berge, leenmannen van de abdis van Thorn.

Omdat Jan van Breill geen eigen zegel heeft, heeft hij gevraagd aan de pastoor van Hünshoven, Adolf van Scharn, Hendrik, heer van Rimburg, en Dirk van Geilenkirchen, ridders, deze oorkonde te bezegelen.

De pastoor van Hünshoven, Adolf van Scharn, Hendrik, heer van Rimburg, en Dirk van Geilenkirchen, ridders, hebben bezegeld.

Gegeven op 7 maart 1286.

Jan van Breill doet afstand van zijn recht op enige wascijnsplichtigen (te Übach) ten behoeve van de abdij van Thorn.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 64. Zwaar beschadigd met tekstverlies.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door eind 13e-eeuwse hand: De hominibus cerocensualibus. – 2o door 16e-eeuwse hand: [***] super quadam renunciacione, parum valet, 1285. – 3o door 17e-eeuwse hand: O.

Bezegeling: twee uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S2 van Hendrik, heer van Rimburg, ridder, van bruine was, beschadigd. – S3 van Dirk van Geilenkirchen, ridder, van bruine was, beschadigd; en twee bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de overige aangekondigde zegels, met oorkondeteksten op de zegelstaarten (LS1 en LS4). Voor een identificatie, beschrijving en afbeelding van S2 en S3, die niet bevestigd zijn volgens de in de tekst aangekondigde volgorde, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, respectievelijk 43-44 en 45.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 64-65, nr. 40 (gedateerd 15 februari 1285), naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 57-58, nr. 64 (gedateerd 15 februari 1285), naar a.

Regest

Haas, Chronologische lijst, 79, nr. 206 (gedateerd 15 februari 1285).

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Tekstuitgave

De lacunes in A zijn aangevuld naar druk a, toen het origineel nog niet beschadigd was.

Theo Ebben
1286 maart 7
Economisch
Thorn

Numéro 52

Économique

Osto van Thorn heeft zijn hoeve Cuevorde, gelegen bij het dorp Thorn, met de gebouwen, bouwwerken en alle toebehoren die hij in cijnsrecht hield van de abdis van Thorn, aan de abdis verkocht en overhandigd tegen een zekere koopsom die hij van haar heeft ontvangen in geteld geld, overhandigd en uitbetaald. Hij heeft deze hoeve met de gebouwen, bouwwerken en alle toebehoren overgedragen en afgestaan en heeft ten overstaan van abdis, convent en de leenmannen en vazallen zodanig gehandeld dat dit ten aanzien van deze verkoop, overdracht, afstand en levering voldoende was voor de abdis, conform het vonnis van haar leenmannen en vazallen, uitgesproken door Hendrik van Baexem, ridder, haar vazal, die daartoe gevraagd was samen met het aanwezige gevolg van leenmannen en vazallen van de abdis, zoals hieronder genoemd. En zo is door het bovenstaande vastgesteld tussen abdis, convent en haar mensen enerzijds en Osto anderzijds dat hij vrijwillig afstand heeft gedaan en afstand doet van iedere actie die hem om welke reden dan ook tot op de dag van vandaag zou kunnen toekomen tegen de abdis, het convent en hun mannen.

Hierbij waren, samen met de heer van Horn, de leenmannen en vazallen van de abdis aanwezig, namelijk: Hendrik van Baexem, Godfried Bert, ridders, Marsilius van Berg, Koenraad de Cimiterio (van de Kerkhof), Gijsbert van Bocholt, Jan de Curia, Lambert, zijn broer, Mathias, zoon van Godfried Bert; bovendien waren ook aanwezig de proost van Emmerik, de deken, cantor en scholaster van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht en vele andere betrouwbare mannen.

Osto van Thorn heeft gevraagd aan Walram, heer van Valkenburg, Gozewijn, heer van Born, en Osto, zijn zoon, ridder, om te bezegelen en zij hebben op zijn verzoek bezegeld.

Gedaan en gegeven op 23 januari 1287.

Osto van Thorn verkoopt aan de abdis van Thorn de hoeve Cuevorde, gelegen bij Thorn, die hij van haar in cijns houdt.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 65. 

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e/14e-eeuwse hand: Venditio curtis de Cuvorde. – 2o door 15e-eeuwse hand: Oysto, venditio de Koevort, V. – 3o door tweede helft 18e-eeuwse hand: Curtis de Cuevorde in censum data fuit ab abbatissa Thorensi ac reddita pretio retroaditur per presens instrumentum, Broeckmeulen. – 4o door 18e-eeuwse hand: 1286, A

Bezegeling: drie bevestigingsplaatsen voor de aangekondigde zegels van Walram, heer van Valkenburg, Gozewijn, heer van Born, en Osto, zoon van Gozewijn, heer van Born (LS1, LS2 en LS3). 

Afschriften

B. 18e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1629 = Codex of cartularium IV, 992-1762 (band notariële afschriften abdij Thorn), p. 51, met opgave van drie zegelplaatsen, eenvoudig afschrift. – C. laatste kwart 18e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1631, Cartularium, p. 17-19, onder de rubriek: Osto de Thorne cedit domine abbatisse Thorensi prediolum seu villam dictam Cuevorde anno 1286, met opgave van drie bezegelingsplaatsen, eenvoudig afschrift, naar A.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 65-66, nr. 41(gedateerd 23 januari 1286), naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 58-59, nr. 65 (gedateerd 23 januari 1286), naar a.

Regest

Haas, Chronologische lijst, 81, nr. 211 (gedateerd 23 januari 1286).

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Theo Ebben
1287 januari 23
Economisch
Thorn

Numéro 53

Mentions légales

Tussen abdis en convent van de abdij van Thorn enerzijds en de pastoor van Thorn anderzijds is een geschil ontstaan over de presentatie van de abdis, die namens de abdij het patronaatsrecht heeft van de parochiekerk van Thorn. Diezelfde pastoor van Thorn heeft en houdt dit de afgelopen vijf jaar. En sinds mensenheugenis ontvangt en is de abdij tot nu toe gewoon om twee derden van alle tienden van de parochie van Thorn te ontvangen, en de pastoor één derde. In deze parochie zijn zekere akkers gelegen, waarvan de abdij twee derden van de tienden en de pastoor één derde heeft, zoals zij die van alle andere akkers tot nu toe hebben. De pastoor beweert dat deze akkers al sinds mensenheugenis in cultuur gebracht zijn. En daarom zegt de pastoor dat dergelijke tienden als van nieuwe akkers volledig tot hem en zijn parochiekerk moeten behoren en hij vraagt in zijn naam en die van zijn kerk om deze tienden aan hem toe te wijzen.

Hierop antwoorden abdis en convent dat de abdij tot nu toe alle tienden van de parochie van Thorn ontving en hief, en deze kon en kan ontvangen en heffen krachtens de oude en goedgekeurde gewoonte, en dat de abdij de tienden van de genoemde akkers, waaruit haar [***] deze delen toekomt, al veertig jaar en langer geheven heeft en ontvangen heeft en deze vredig in haar bezit waren alsof ze deze kon heffen, zodat de abdij het recht om de tiend in deze akkers te heffen en deze akkers met tienden te belasten heeft opgeëist. Waarop de al genoemde pastoor repliceerde, omdat de genoemde tienden van de genoemde akkers novale tienden zijn, dat de abdij van Thorn niets kon of mocht bepalen tegen de parochiekerk van Thorn. Hierover hebben abdis en convent van Thorn aan de deken, en de pastoor van Thorn aan de cantor van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Maastricht, toevertrouwd dat zij volgens raadpleging van eerbare mannen, namelijk van de deken en het kapittel van de domkerk te Luik, ervoor moeten zorgen een uitspraak te doen volgens het recht of de tienden van de genoemde akkers voor twee derde aan abdis en convent dan wel onverdeeld aan de pastoor van Thorn zouden moeten toebehoren. En daarom verzoeken de deken en cantor van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Maastricht aan de deken en het kapittel van Luik om over de hiervoor gestelde zaken te antwoorden wat recht is. En de deken en de cantor hebben Jan van Thorn, de clericus die dit overhandigt, als hun vertegenwoordiger aangesteld om van de deken en het kapittel van Luik een advies te verkrijgen over wat recht is in de voornoemde zaak, en zij hebben er hun zegels aangehangen.

Gedaan op 3 juli 1287.

Beoorkond wordt het verzoek van deken en cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht namens abdis en convent van Thorn enerzijds en de pastoor van Thorn anderzijds om de deken en het kapittel van de domkerk van Luik te raadplegen inzake de beslechting van hun geschil over de novale tienden in de parochie van Thorn. Deken en cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel hebben Jan, pastoor van Thorn, als hun vertegenwoordiger aangesteld om dit juridisch advies te verwerven in Luik.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 66. Beschadigd met tekstverlies.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 16e-eeuwse hand: Compositio inter capittulum et investitum Thorensem, 1367 (sic), T. – 2o door 17e-eeuwse hand: V.

Bezegeling: door het uitscheuren van het perkament onderaan kan niet meer worden vastgesteld of de aangekondigde bezegeling is aangebracht.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 66-67, nr. 42. – Habets, Archieven Thorn, 59-60, nr. 66. – Haas, Chronologische lijst, 83, nr. 218.

Samenhang

Voor de overeenkomst tussen abdis en convent van de abdij van Thorn met de pastoor van Thorn, de scheidsrechtelijke uitspraak door deken en cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, alsmede het verzoek aan de bisschop van Luik om deze te bekrachtigen, zie Collectie Thorn, respectievelijk nrs. 54, 55 en 58.

Tekstuitgave

De ontbrekende delen van woorden in A zijn waar mogelijk aangevuld.

Geertrui Van Synghel
1287 juli 3
Juridisch
Thorn

Numéro 54

Économique

Guda, abdis, en het convent van de abdij van Thorn maken bekend dat zij Jan van Baexem, pastoor van Thorn, tien malder rogge en tien malder haver geven in de maat die in het gebied van de heerlijkheid van Horn gebruikelijk is en beloven die jaarlijks op 11 november te leveren zolang hij leeft. Jan belooft, voor zover dat aan hem is, op gevaar van verlies van de genoemde twintig malder dat, indien abdis en convent over de heffing van de novale tienden voor de twee derden in de kerken waarvan zij de patroon zijn van de paus of anders een bevestiging of vergunning zouden krijgen, dat hij daar dan, als dat al in zijn macht ligt, zijn instemming en steun aan zal geven. En indien daar een oorkonde moet over worden opgesteld om deze bevestiging of vergunning te verkrijgen, dan zal hij die met zijn eigen zegel bezegelen.

Jan, pastoor van Thorn, en abdis en convent van Thorn hebben bezegeld.

Gegeven op 13 juli 1287.

Guda (van Rennenberg), abdis, en convent van de abdij van Thorn geven aan Jan van Baexem, pastoor van Thorn, jaarlijks tien malder rogge en tien malder haver zolang hij leeft. Jan belooft op gevaar van verlies van deze schenking zijn goedkeuring te hechten aan een pauselijke of een andere bevestiging ten gunste van abdis en convent inzake de heffing van twee derden van de novale tienden in de kerken waarvan zij het patronaatsrecht hebben. Indien hiervoor een oorkonde moet worden opgesteld, dan zal hij die met zijn eigen zegel bezegelen.

Origineel

[A]. niet voorhanden, maar bekend uit B.

Afschrift

B. 14e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 102a, naar [A].

Uitgave

a. Habets, Archieven Thorn I, 60, nr. 67, naar B.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1287 juli 13
Economisch
Thorn

Numéro 55

Mentions légales

Alexander en Hendrik, respectievelijk deken en cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, maken bekend dat zij aangesteld zijn als scheidrechters in het geschil tussen abdis en convent van de abdij van Thorn enerzijds en Jan, pastoor van de parochiekerk van Thorn, anderzijds inzake de novale tienden van die parochie, het kanonikaat en de prebende die Jan, plaatsvervangend pastoor van de kerk van Oirschot, heeft in het klooster van Thorn en die volgens hem bij zijn kerk hoorden, alsmede inzake bepaalde parochiale rechten van de pastoor, zoals beschreven in de oorkonde waarin daarover een compromis staat. Na het nauwgezet bekijken van de inhoud van het compromis en competente beraadslaging, na het inwinnen van advies van rechtsgeleerden en het doen van alles op de juiste wijze, hebben Alexander en Hendrik in dit geschil als volgt uitspraak gedaan: abdis en convent zullen voor zichzelf en voor het klooster, en Jan zal voor zichzelf en zijn kerk, zowel de oude als de novale tienden kunnen heffen en ontvangen op die akkers waarop ze dat tot dusverre gewoon waren en op diezelfde wijze. Van de toekomstige novale tienden zal de pastoor echter één derde en de abdij twee derden ontvangen, zoals zij dat hier rechtens moeten doen volgens de gewoonte die tot dusverre in acht is genomen door de domkerk van Luik en waarover Alexander en Hendrik door andere rechtsgeleerden zijn geïnstrueerd. 

Ook verklaren zij dat Jan uit hoofde van zijn kerk geen enkel recht heeft op het kanonikaat en de prebende, omdat niet vaststaat of vast kan staan dat door een hogere, daartoe gemachtigde autoriteit, dit kanonikaat en deze prebende verbonden zijn aan de parochiekerk van Thorn of de parochiekerk aan het kanonikaat en de prebende. Zij bepalen tevens dat de klok die ’s ochtends gewoonlijk wordt geluid in het klooster, ook moet worden geluid voor de feestelijkheden van Kerstmis, Maria Lichtmis, Palmzondag, Pasen, alsmede bij de mis voor overleden vazallen, voor de familia van abdis en convent en voor iedereen van het convent, zoals dat in het klooster tot dusverre gewoonte is geweest. Verder verklaren zij dat de kapelaans van de altaren van het klooster geen giften mogen ontvangen van de parochianen van de pastoor bij de vier grote feesten, de dertig-dagen-vieringen en andere dodenmissen en speciale missen, tenzij eerst voor hen vaststaat dat de pastoor of zijn plaatsvervanger uit deze giften voldaan is. Voorts doen zij de uitspraak dat de dienstboden van abdis en convent die bij hen verblijven en inwonen, evenals de vier gebeneficieerden, die zij zusters noemen, voor hun persoon vrijgesteld zijn van parochierechten, tenzij zij van de pastoor of zijn plaatsvervanger de kerkelijke sacramenten ontvangen; maar deze dienstboden, deze zusters uit de huizen én de familia, indien zij deze zouden hebben buiten de immuniteit van het klooster, vallen onder de parochiale rechten. Eveneens verklaren Alexander en Hendrik dat de vier huizen die men dienstgebouwen noemt, waarvan één gelegen is richting het klooster en drie daar tegenover over de beek, behoren bij de kloostergebouwen en dat deze uitgezonderd zijn van de parochierechten, tenzij die huizen bewoond worden door personen die elders tot parochierechten verplicht zijn. Zij bevelen partijen om deze uitspraak in acht te nemen op straffe van wat in het compromis is opgenomen en behouden zich met instemming van partijen de macht voor tot verheldering of interpretatie, mocht er twijfel of onduidelijkheid ontstaan; partijen hebben zich echter vrijwillig en vrij aan hun uitspraken onderworpen.

Alexander en Hendrik hebben hun zegels aan deze oorkonde gehangen, samen met abdis en convent van Thorn, de pastoor van Thorn, en met Jan, proost van Sint-Andreas te Keulen, Jan van Geistingen, kanunnik te Kortessem, en Hendrik van Baexem, ridder, vader van Jan, pastoor van van de parochiekerk van Thorn, die bij dit alles aanwezig waren.

Abdis en convent van Thorn, en Jan, pastoor van Thorn, de voorgaande zaken accepterend en deze uitspraak goedkeurend, alsmede proost Jan van Geistingen en Hendrik van Baexem, gevraagd door beide partijen, hebben bezegeld.

Gedaan en gegeven op 14 juli 1287.

Alexander, deken, en Hendrik van Houthorne, cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, doen uitspraak in het geschil tussen abdis en convent van de abdij van Thorn enerzijds en Jan, pastoor van de parochiekerk van Thorn, anderzijds inzake de novale tienden in de parochie van Thorn, het kanonikaat, zijn prebende en zekere parochiale rechten.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 68.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 16e-eeuwse hand: Declaratio arbitralis ex parte capituli et pastoris in Thoren super decimis tam maioribus, minutis quam novalibus et multis aliis, 1287. ‒ 2o door 17e-eeuwse hand: T doorgestreept. ‒ 3o door 18e-eeuwse hand: I.

Bezegeling: vijf uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Alexander, deken van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, van bruine was, beschadigd, met op de zegelstaart decanus. ‒ S3 van Guda van Rennenberg, abdis van Thorn, van bruine was, beschadigd, met op de zegelstaart abbatissa. ‒ S4 van het convent van de abdij van Thorn, van bruine was, beschadigd, met op de zegelstaart conventus. ‒ S5 van Jan van Baexem, pastoor van de parochiekerk van Thorn, van bruine was, beschadigd, met op de zegelstaart investitus. ‒ S6 van Jan, proost van het Sint-Andreaskapittel te Keulen, van bruine was, licht beschadigd, met op de zegelstaart [***un***]; en drie bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de overige drie overige aangekondigde zegels van Hendrik, cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, (LS2), van Jan van Geistingen, kanunnik van het Sint-Pieterskapittel te Kortessem, met op de zegelstaart Iohannes de (LS7) en van Hendrik van Baexem, ridder, met op de zegelstaart H. de (LS8), Voor een beschrijving en afbeelding van S1, S3, S4, S5 en S6, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, respectievelijk 24-25, 34, 32-34, 35 en 20-21.

Afschriften

B. eerste helft 15e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis Thorensis, 966-1600, p. 98-99 (oude fol. 53v-54r), onder de rubriek: E, Concordia inter abbatissam et conventum Thorensem cum Iohanne de Baexen, investito parrochialis ecclesie Thorensis, naar A. – C. 1669, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1629 = Codex of cartularium IV, 992-1762 (band notariële afschriften abdij Thorn), p. 53-55, authentiek afschrift door J. Bachuys, apostolisch notaris, naar A.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 67-69, nr. 43 (gedateerd 1287 juli 29). – Habets, Archieven Thorn, 60-61, nr. 68 (gedateerd 1287 juli 29). – Haas, Chronologische lijst, 83, nr. 219.

Samenhang

Voor het verzoek om juridisch advies door deken en cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht aan deken en kapittel van de domkerk te Luik, alsmede het verzoek aan de bisschop van Luik om de scheidsrechtelijke uitspraak te bekrachtigen, zie respectievelijk nrs. 53 en 58.

Theo Ebben
1287 juli 14
Juridisch
Thorn

Numéro 56

Varia

Gegeven door middel van een afschrift onder het zegel van broeder Willem, proost van Sint-Gerlach, van de Premonstratenzerorde.

In naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

– – – (hierna volgt de tekst van de gekopieerde oorkonde, zie Van Synghel, Oorkonden Sint-Gerlach, 30-33, nr. 3).

Gegeven door middel van een afschrift op 9 augustus 1287.

Willem, proost van Sint-Gerlach te Houthem, geeft een afschrift van de oorkonde d.d. (1231 december 25-) 1232 (september 23) inzake de verkoop door Jan Gruszere van cijnsplichtige akkers te Houthem aan het klooster Sint-Gerlach, met instemming van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Thorn.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 69. Gelinieerd.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 17e-eeuwse hand: Ioannes Crasgert vendidit agros censuales cum consensu capituli, 1287, V doorgestreept. – 2o door 18e-eeuwse hand: C.

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Willem proost van Sint-Gerlach te Houthem, van groene was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 34-35.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Habets, Archieven Thorn, 61-62, nr. 69. – Haas, Chronologische lijst, 83, nr. 220.


Geertrui Van Synghel
1287 augustus 9
Varia
Thorn

Numéro 57

Église

Guda van Rennenberg, abdis, en het convent van de abdij van Thorn maken bekend dat het billijk is dat degenen die God dienen, aangezien het nodig is, de personen namelijk die voor de dienst van God bestemd zijn, niet met tijdelijke zaken belast worden en zorgvuldig ondersteund worden, opdat ze de geestelijke zaken, die de wereldlijke ver te boven gaan, niet in de steek laten.

Daarom maken zij aan de gemeenschap bekend, omdat ze op grond van deze overweging behoefte hebben aan de dienst van geschikte personen, voor henzelf aangenaam en voor het klooster noodzakelijk, over wie zij en het klooster niet beschikten, dat zij twaalf begijnen uitgekozen hebben om altijd God en de Heilige Maagd Maria, hun genoemde klooster, henzelf en ieder van hen, zo nodig altijd als beneden beschreven te dienen. Deze begijnen wil de abdis, na voorafgaand overleg met het convent, op grond van advies van vrome en geestelijke mannen, voorzien van het deel van de abdijgoederen, van het toekomstige geld en de renten die tot de abdij horen, en van de goederen die verkregen en verworven zijn van Mabilia, weduwe van wijlen Hendrik, voogd van Eisden, en haar kinderen, die ze van de abdis in leen bezaten. En zij heeft hen van het genoemde deel van deze goederen willen voorzien, zoals hierna weergegeven zal worden, waarbij zij deze aan de begijnen in leen overdraagt onder de volgende voorwaarden, opdragend en besluitend dat de voornoemde goederen zullen behoren tot de genoemde begijnen en de andere onderstaande goederen tot het convent van het klooster, onder voorbehoud van het ererecht van de te zijner tijd zittende abdis van het klooster, zoals beneden benoemd en onderscheiden. Dit zullen echter de goederen zijn die door de genoemde abdis verkregen zijn van de genoemde Mabilia en haar kinderen: ongeveer 22 bunder akkerland, gelegen in de akkers van Eisden, met een weiland in de beneden beschreven plaatsen, in alle percelen; deze percelen liggen: een halve bunder gelegen aan de Ketelt, vijf rotulen of morgen, die Mechteld hebben toebehoord; vijf morgen (er tegenover gelegen), een bunder aan de Binsskuelen; twee bunder aan de Steinacker; een bunder aan het Cruijtz; een bunder, geheten de Qwytbunder, een halve bunder, geheten het Vaerlant; twee bunder, die hebben toebehoord aan Maarten en Hammo; een morgen bij de Trichterweg; vijf morgen achter de hof van Thorn, achter de hoeve, een morgen bij de Mueder, een morgen bij de weide, Groetmugen geheten; zeven morgen bij de Putt; zes en een halve morgen met een stuk weiland bij Vijß Wincker, drie bunder in het bosch, bij de heide een bunder, een bunder bij de Hugenacker, een halve bunder achter de hoeve, zestien schellingen en twaalf kapoenen jaarlijkse cijns, gelegen in het dorp Eisden, waarvan volgende personens het volgende moeten betalen: Thomas twee schelling en vier kapoenen, Arnoud twee schelling en vier kapoenen, Lambert vier schelling en vier kapoenen van een bunder en een stuk, Sibert twee schelling en vier kapoenen, Alard twaalf penning en twee kapoenen, Joris twee penning en twee kapoenen, Vinkinius twee penning en twee kapoenen en twee hoenders, Goddart Hamel twaalf penning en twee kapoenen, Magster twaalf penning en twee kapoenen, Hendrik, wijnboer, zes penning en twee kapoenen, Hendrik, wagenmaker, twaalf penning (en) twee kapoenen, Oda Smyetz twaalf penning en twee kapoenen. De abdis wil dat deze landerijen en cijnspenningen aan de voornoemde begijnen toebehoren op de genoemde wijze en de kapoenen en hoenders tot haar convent, samen met de eigendomsrechten en keurmeden van de genoemde goederen, die voor altijd in het bezit blijven van de genoemde begijnen. Zij wil en besluit dat de renten en opbrengsten, afkomstig van de voornoemde landen in koren en geld, jaarlijks in gelijke porties worden verdeeld en uitgedeeld en dat de zestien schelling voor het gemeenschappelijke gebruik van de begijnen, namelijk voor hout en kaarsen, aan hen worden overgedragen, maar dat de genoemde kapoenen en hoenders en keurmeden aan het genoemde convent samen met de eigendomsrechten volgens het algemene gebruik van het convent worden overhandigd op een dergelijke wijze en manier dat door het convent aan de begijnen voor de genoemde kapoenen, hoenders en keurmeden zes schellingen sterling voor altijd jaarlijks met Kerstmis betaald worden en gelijkelijk onder de begijnen verdeeld. Met de genoemde goederen beleent zij Ida, weduwe van Hendrik, vroeger Pauwens geheten, ten behoeve van haar en haar medebegijnen. In deze leenbrief bepalen abdis en convent van Thorn dat voor het recht van de dode hand, heergeweide genoemd, dat de abdis en het covent te zijner tijd zal toebehoren, volgens Luiks gebruik tien schelling betaald moet worden, en voor het leen of beneficie van de abdis dat met instemming van het convent aan de begijnen gegeven en in eigendom overgedragen is.

Ze legt de begijnen ook de plicht of dienst op dat bij ziekte van een kloosterzuster één van de begijnen, die geschikt en nodig is, naar de zieke moet komen en ze haar, zolang de ziekte duurt, moet dienen in alles wat gevraagd wordt, en bij haar zitten terwijl ze gebeden uitspreekt totdat het lichaam aan de aarde is toevertrouwd. Bij alle hoogfeesten en jaargetijden die in de abdij worden gehouden, moeten de begijnen samenkomen in de abdij en daar moeten enkelen van hen de kosteres assisteren bij het luiden van de klok en bij andere noodzakelijke diensten, als er om gevraagd wordt.

De abdis draagt op en bepaalt dat, indien een van de begijnen aangeklaagd wordt dat ze ongehoorzaam is ten opzichte van de meesteres of oudste of dat van de oudste of andere geloofwaardige mensen of iemand anders een gerucht of faam de abdis of het convent van Thorn bereikt over openbare onbehoorlijke zaken of andere openbare schandalen en laster die de andere zusters niet zonder schande mogen verbergen, dan zal de overtreedster zonder weerwoord verstoten worden en zal de verstotene niet meer deelhebben aan het gezelschap van de begijnen en niet meer genieten van het voorrecht van de abdij.

Ook draagt de abdis op en bepaalt dat, indien enkele of vele begijnen uittreden, de abdis te zijner tijd een andere of anderen met goede omgangsvormen en goede naam en passende leeftijd zal aanstellen na overleg met drie of vier van de oudste kloosterjuffers, in naam van God en met een goed geweten, en dat zij van alle overtredingen kennis zal nemen en ze bestraffen.

Wat de abdis heeft opgedragen over de diensten die moeten worden uitgevoerd bij de lichamen van de kloosterjuffers, namelijk dat begijnen bij de dode lichamen moeten zitten, dat draagt ze op en bepaalt ze ook voor de dode lichamen van kanunniken die in het klooster woonachtig zijn; en abdis en convent willen dat de door de abdis verleende gave ongeschonden tot nut en voordeel van het klooster geobserveerd en uitgevoerd wordt.

Als getuigen bij deze verordening waren volgende leenmannen van de abdij en andere vrome mannen aanwezig: Jan, proost van de Sint-Andreaskerk te Keulen en aartsdiaken van Luik, Michael, scholaster van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht en kanunnik van de abdij van Thorn, Jan, pastoor, Philips en Frank, priesters en vicarissen, Hendrik van Baarle, ridder, Marcelis van Berg, Erhard van Awirs, Jan Gepell, Gielman, Reimboud, Gijsbert van Bocholt, Knoup van Geistingen, Jan en Lambert, broers en bedienaars van de abdij van Thorn; Godfried Hermans Olmeke, Hendrik Hoelbar, Dirk Haspegouere, Gerard Neeff, leenman van de abdij in Eisden, en anderen, zowel schepenen als leenmannen.

Abdis en convent hebben bezegeld.

Gegeven op 24 augustus 1287.

Guda van Rennenberg, abdis, en het convent van de abdij van Thorn stichten een begijnhof te Thorn voor twaalf begijnen en wijzen daartoe abdijgoederen, renten en inkomsten aan te Eisden, afkomstig uit de goederen van Mabilia, weduwe van Hendrik, voogd van Eisden en haar kinderen, waarmee zij de begijn Ida, weduwe van Hendrik Pauwens, belenen. Tevens stellen zij bepalingen op ten aanzien van het gebruik van deze goederen en inkomsten en leggen de verplichtingen van de begijnen vast.

Origineel

[A]. Niet voorhanden.

Vertalingen

B. 17e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 70, vertaling in de taal van de streek, van [A]. – [C]. niet voorhanden, maar bekend uit Habets, Archieven Thorn, 62-63, Duitse vertaling.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regest

Habets, Archieven Thorn, 62-63, nr. 70. 

Guus Janssen
1287 augustus 24
Kerkelijk
Thorn

Numéro 58

Mentions légales

Guda, abdis, en het convent van de abdij van Thorn én Jan, pastoor van Thorn, maken aan Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, bekend dat, aangezien volgens een oud, sinds mensenheugenis verworven gebruik twee derden van de novale en oude tienden van de plaats en het grondgebied van Thorn aan abdis en convent zijn toegekomen en toekomen en één derde aan pastoor Jan en aan diens voorgangers op grond van hun aanstelling, en aangezien er hierover en over enkele andere rechten van de parochie tussen beide partijen een geschil is ontstaan, zij de beslissing aan integere mannen hebben toevertrouwd, namelijk aan Alexander en meester Hendrik, respectievelijk deken en cantor van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht. Deze hebben in hun scheidsrechtelijke uitspraak verordonneerd, zoals in de hierover opgestelde oorkonde uitvoeriger omschreven staat, dat de genoemde twee derden van de tienden, zowel opgebracht als op te brengen in de genoemde parochie, bestemd is en moet zijn voor de abdis en het convent en één derde voor de pastoor en diens opvolgers, zoals tot nu toe overeengekomen is. Deze verordening hebben abdis en convent van Thorn én Jan, pastoor van Thorn, gezien het nut voor hen, goedgekeurd, met de belofte dit ongeschonden te respecteren en het verzoek aan de bisschop van Luik om met het voorgaande in te stemmen, dit goed te keuren en door zijn bisschoppelijk gezag te bevestigen.

Guda, het convent en Jan bezegelen.

Gegeven op 1 oktober 1287.

Guda (van Rennenberg), abdis, en het convent van de abdij van Thorn alsmede Jan, pastoor van Thorn, verzoeken Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, de uitspraak van de scheidslieden te bekrachtigen inzake hun geschil over de tienden te Thorn.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 71. 

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 17e-eeuwse hand: Compositio decimarum inter abbatissam et capitulum ex una necnon pastorem Thorensem ex alia parte partibus. – 2o door 17e-eeuwse hand: 1287. – 3o door 17e-eeuwse hand: V boven doorgestreepte letter. – 4o door 18e-eeuwse hand: J.

Bezegeling: drie uithangend bevestigde zegels die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van de abdij van Thorn, van bruine was, beschadigd. – S2 van Guda van Rennenberg, abdis van Thorn, van bruine was, beschadigd. – S3 van Jan, pastoor van Thorn, van bruine was, licht beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, S2 en S3, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, respectievelijk 32-33, 34 en 35.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 71, nr. 45. – Habets, Archieven Thorn, 63, nr. 71. – Haas, Chronologische lijst, 84, nr. 221.

Samenhang

Voor het verzoek om juridisch advies door deken en cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht aan deken en kapittel van de domkerk te Luik, alsmede de scheidsrechtelijke uitspraak, zie respectievelijk nrs. 53 en 55.

Guus Janssen
1287 oktober 1

Juridisch
Thorn

Numéro 59

Économique

Osto van Thorn genaamd van Cuevorde maakt bekend dat tussen hem en abdis en convent van de abdij van Thorn onenigheid is ontstaan over de verkoop van een lijfrente van vijftig mark Luiks, die de abdij hem eertijds verschuldigd was zolang hij zou leven en waarover door hem met abdis en convent een contract is gemaakt, alsmede over de oorkonden en de gang van zaken betreffende de verkoop en over diverse andere kwesties. Uiteindelijk zijn zij hierover vrijwillig overeengekomen, geleid door de raad van verstandige mannen, om een uitspraak te verkrijgen over het contract, de gang van zaken van de genoemde verkoop en over de bewijsstukken betreffende dat contract en meerdere andere zaken. Daartoe heeft Osto volgende oordeelkundige mannen gekozen: meester Wolter, kapelaan van de paus en professor in beide rechten, van de Sint-Servaaskerk, en meester Hendrik, van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht, cantores van beide kerken. Abdis en convent hebben volgende personen gekozen: Michael, scholaster, en Adolf, kanunniken van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht. Deze zouden onderzoeken wat zij over het contract, de gang van zaken en bewijsstukken zouden kunnen verklaren, interpreteren en veranderen of corrigeren, indien zij in die onderzochte stukken iets zouden vinden om te verklaren, veranderen of corrigeren. En daarbij beloven beide partijen dat zij zich voortaan aan de verklaring, interpretatie, verandering of correctie door de voornoemde cantores, de scholaster en Adolf moeten houden.

Op de dag die vastgesteld is over de voornoemde zaken, namelijk donderdag na het octaaf van Driekoningen, hebben de genoemde cantores, de scholaster en Adolf met de genoemden te Maastricht in het huis van de scholaster het contract, de werkwijze en de bewijsstukken, opgemaakt over deze zaak en over verschillende andere zaken tussen abdis en convent en Osto, nauwkeurig onderzocht en zij hebben uitgesproken dat het verkoopcontract, de wijze en gang van zaken daarover rechtvaardig en wettig hebben plaatsgevonden, en ook dat de bewijsstukken over deze zaak en een aantal andere zaken tussen partijen juist opgesteld waren, dat er niets in hoefde veranderd of verbeterd te worden en dat Osto van Thorn geen recht heeft om iets te eisen over de voornoemde zaken. De abdis, de dekanes Heilwich en Mechteld, kloosterzusters, en de kanunniken van Thorn waren samen met Osto aanwezig en hebben de genoemde verklaring en interpretatie voor zichzelf en voor het klooster aanvaard en er uit vrije wil en uitdrukkelijk mee ingestemd. Osto heeft zich volledig onderworpen aan het oordeel van de cantores, de scholaster en Adolf en aan de wil en gunst van abdis en convent over alle controversen en betwistingen, zowel feitelijk als rechtelijk, die tot op de huidige dag en uit welke oorzaak dan ook tussen hem en abdis en convent gerezen zijn. En na ontvangst van de vrijgevige begunstiging die abdis en convent aangaande haar weldaden aan Osto hebben verleend door het oordeel van de genoemde cantores, scholaster en Adolf, waarin hij vrijelijk en uitdrukkelijk erkent geheel voldaan te zijn, ziet hij geheel tevreden af van en verwerpt hij iedere actie die hem toekomt of zou kunnen toekomen tegen abdis en convent van Thorn tot op deze dag en hij bevestigt met een plechtige eed, gedaan met de hand en onder aanraking van de heilige evangeliën, dat hij, een ander of anderen, noch abdis en convent noch de vazallen van het convent, de hoevenaars, pachters en andere mannen van abdis en convent, noch hun personen noch hun zaken zal lastig vallen, direct of indirect, zwijgend of verborgen, met raad of met hulp. En hij verplicht zich tot al deze zaken onder de genoemde eed en op straffe van vijftig pond Leuvens, door hem te betalen aan abdis en convent indien hij in de toekomst zou ingaan tegen het voornoemde, waarbij hij voor het geval hij in in gebreke blijft, volgende edelen als borgen aanstelt voor abdis en convent: Walram, heer van Valkenburg en Monschau, Christiaan, heer van Limbricht, ridder, en Otto, zoon van de heer van Born, en elk van hen met volle aansprakelijkheid. Osto heeft bovendien afgezien van de excepties wegens bedrog en dwang, wegens het niet betalen van de koopprijs, en van iedere verdediging van recht en feit, zowel canoniek als civiel, waarmee hij tegen het voorafgaande zou kunnen ingaan. 

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, Christiaan van Limbricht en Otto, zoon van de heer van Born, nemen de last van de voornoemde borg en verplichting op zich en hebben bezegeld, samen met abdis en convent van Thorn.

Otto, zoon van de heer van Born, heeft het zegel van Christiaan, heer van Limbricht, gebruikt omdat hij geen eigen zegel heeft. Op verzoek van Osto van Thorn hebben ook de voornoemde cantores, de scholaster en Adolf, alsmede Hendrik, deken van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht, en Koenraad van Nythusen, kanunnik van de Sint-Servaaskerk te Maastricht, zijn bloedverwant, die bij alles aanwezig waren, bezegeld.

Gegeven op 19 januari 1289.

Osto van Thorn genaamd van Cuevorde onderwerpt zich aan de uitspraak van de scheidslieden inzake het geschil tussen hem en abdis en convent van de abdij van Thorn betreffende het contract, de oorkonden en de gang van zaken rond de verkoop van een lijfrente van 50 mark Luiks en hij belooft noch de abdis en convent noch hun vazallen, hoevenaars, pachters en andere mannen hierover ooit nog lastig te vallen. 

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 72. Beschadigd.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door eind 13e-eeuwse hand: Solutione de Oystone. – 2o door 17e-eeuwse hand: Quitancia Oystonis de Thoren capitulo facta super quadam pensione summa perpetuo quitata, 1288. ‒ 3o door 17e-eeuwse hand: T doorgestreept. ‒ 4o door 18e-eeuwse hand: V. ‒ 5o door 18e-eeuwse hand: Q.

Bezegeling: zes uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S4 van Christiaan, heer van Limbricht, ridder, van bruine was, beschadigd. – S7 van Wolter, cantor van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht, van bruine was, beschadigd, met CS7, klassiek intaglio. – S8 van Hendrik, cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, van bruine was, licht beschadigd. – S9 van Michiel, scholaster van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S10 van Adolf, kanunnik van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S11 van Hendrik, deken van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, van bruine was, beschadigd; en vijf bevestigingsplaatsen voor de aangekondigde zegels van Walram, heer van Valkenburg en Monschau, Christiaan, heer van Limburg, de abdis van Thorn, het convent van de abdij van Thorn en Koenraad van Nythusen, kanunnik van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht. Voor een beschrijving en afbeelding van S4, S7, S8, S9, S10 en S11, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, respectievelijk 46, 27, 26, 25, 26 en 25.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 71-75, nr. 46, naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 64-66, nr. 72, naar a.

Regest

Haas, Chronologische lijst, 86, nr. 227.

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVI.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1289 januari 19
Economisch
Thorn

Numéro 60

Économique

Rooms-koning Adolf heeft alle schenkingen en giften bevestigd, gedaan aan de abdij van Thorn door graaf Ansfried in Kessel, gelegen in de gouw Maasland, en in Echt, in het bisdom Luik, met alle rechten en toebehoren die Ansfried hield en bezat van het keizerrijk, zoals Adolf heeft opgemaakt uit de privileges die wijlen zijn voorganger, rooms-koning Otto, aan Ansfried heeft verleend. Adolf bevestigt deze privileges en vernieuwt, keurt goed en bekrachtigt ook de privileges die Otto heeft toegestaan en verleend aan Ansfried, die Ansfried op gelijke wijze heeft verleend aan de abdij van Thorn alsof de inhoud hiervan woordelijk in deze oorkonde zou zijn opgenomen. Hij staat abdis en convent van de abdij van Thorn toe dat zij alles wat in deze privileges is uitgedrukt, vreedzaam en rustig bezitten met het recht en de gewoonte zoals de graaf dit gebruikte, zonder om het even welk beletsel.

Adolf heeft bezegeld.

Gegeven te Keulen, op 15 september 1292.

Rooms-koning Adolf bevestigt en hernieuwt de door rooms-koning Otto I bevestigde en hernieuwde schenking door Ansfried te Kessel en Echt aan de abdij van Thorn d.d. 950.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 73. Beschadigd met tekstverlies.

Aantekening op de achterzijde: 1o door 17e-eeuwse hand: Littere ratificationis Adulphi, Romanorum regis, bonorum donationis existentium in loco Casallo, s[ito in] pago de Masselant, et in pago de [Ey]ck per Amfridum (sic), comitem, ecclesie Thorensi facte, 1292.

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Adolf, rooms-koning, van witte was, zwaar beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 37-38.

Afschrift

B. vóór april 1640, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis Thorensis, 966-1600, p. 21-22, gewaarmerkt afschrift door Jacobus Vrancx, naar A.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 75-76, nr. 47, naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 66-67, nr. 73, naar a.

Regesten

Böhmer-Samanek, Regesten 1273–1313, 38, nr. 84. – Bormans en Halkin, Table Chronologique, XI-2, 436. – Haas, Chronologische lijst, 93, nr. 252.

Ontstaan en samenhang

Voor de hieronder bevestigde oorkonde, zie Collectie Thorn, nr. 1. Op 15 september 1292 zijn door rooms-koning Adolf nog twee andere bevestigings- en hernieuwingsoorkonden verleend aan de abdij van Thorn (zie Collectie Thorn, nrs. 61 en 62), alsmede een vidimus met bevestiging van de oorkonde van de graaf van Gelre op 17 september 1292 (zie Collectie Thorn, nr. 63). De drie bevestigingsoorkonden d.d. 15 september 1292 hebben een nagenoeg gelijkluidend dictaat.

Tekstuitgave

De lacunes in A zijn aangevuld naar B.

Geertrui Van Synghel
1292 september 15
Economisch
Rien trouvé

Il n'y a pas d'enregistrements dans notre base de données qui correspondent aux mots de recherche ou aux filtres que vous avez appliqués. Réinitialisez tous les filtres et réessayez.

partenaires

donateurs

La Famille Beijer
2023 WaarvanAkte.eu, une initiative de Stichting Limburgse Oorkonden
Créé par Hive Collective